ECLI:NL:CRVB:2014:1703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
13-736 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot vergoeding van proceskosten in hoger beroep inzake bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoeken om vergoeding van proceskosten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de opgevoerde kosten, waaronder een door het UWV opgelegde boete en griffierechten, geen proceskosten zijn zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Appellant vorderde in totaal € 266,- aan proceskosten, maar de Raad oordeelde dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van een tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad concludeerde dat de verzoeken van appellant om het college te veroordelen in de proceskosten terecht waren afgewezen, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/736 WWB, 13/737 WWB
Datum uitspraak: 20 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 17 januari 2013, 12/1495 en 12/1888 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 8 april 2014, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 15 augustus 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand.
1.2.
Bij besluit van 5 januari 2012 heeft het college de bijstand van appellant ingaande
1 december 2011 verlaagd met 40% gedurende een maand. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 april 2012 heeft het college het besluit van 5 januari 2012 ingetrokken.
1.3.
Bij besluit van 30 maart 2012 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 15 augustus 2011 ingetrokken. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 april 2012 heeft het college het besluit van 30 maart 2012 in die zin herzien dat de bijstand van appellant met ingang van 21 februari 2012 wordt ingetrokken. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 30 maart 2012 mede gericht geacht tegen het besluit van
12 april 2012.
1.4.
Bij besluit van 23 mei 2012 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 januari 2012 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant geen procesbelang meer heeft.
1.5.
Bij besluit van 7 augustus 2012 (bestreden besluit II), voor zover van belang, heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 30 maart 2012 en 12 april 2012 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant geen procesbelang meer heeft.
1.6.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen zowel bestreden besluit I als bestreden besluit II. Hangende de beroepen heeft het college een overzicht overgelegd van de aan appellant uitbetaalde uitkeringsbedragen en nabetalingen. Vervolgens heeft appellant de beroepen ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten.
2.
Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de verzoeken van appellant om het college te veroordelen in de proceskosten afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank in beide uitspraken, kort samengevat, overwogen dat geen sprake is van een tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat niet is gebleken van kosten die ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) voor vergoeding in aanmerking komen.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Hij vordert vergoeding van door hem in beide zaken gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal
€ 266,-.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
4.2.
In artikel 1 van het Besluit is bepaald dat een veroordeling in de kosten uitsluitend betrekking kan hebben op de in dit artikel genoemde kosten.
4.3.
De opgevoerde kosten tot een totaalbedrag van € 266,- die appellant vergoed wil hebben zijn een door het UWV opgelegde boete van € 26,-, tweemaal het bij de rechtbank betaalde griffierecht tot een totaalbedrag van € 84,- en het door de Raad in rekening gebrachte griffierecht van € 156,-. Dit zijn echter geen proceskosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit. Nog afgezien daarvan is, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen sprake van een tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Het college is hangende de door appellant tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ingestelde beroepen niet teruggekomen van deze besluiten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het door het college in beroep ingebrachte betalingsoverzicht geen tegemoetkomen is in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat de rechtbank de verzoeken om het college te veroordelen tot vergoeding van proceskosten terecht heeft afgewezen. De hoger beroepen slagen dus niet, zodat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) P. Uijtdewillegen
HD