ECLI:NL:CRVB:2014:1698

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
12-3153 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Appellante heeft in hoger beroep de beslissing van het Uwv aangevochten, die op basis van een medische beoordeling concludeerde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv voldoende gegevens had om tot een afgewogen oordeel te komen over de beperkingen van appellante. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bezwaarverzekeringsarts de relevante informatie van de behandelend sector had betrokken. Appellante voerde aan dat zij volledig arbeidsongeschikt was, maar de Raad vond geen aanleiding om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. De Raad concludeerde dat de gronden van appellante in hoger beroep een herhaling waren van eerdere argumenten die al door de rechtbank waren besproken. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 2 mei 2014.

Uitspraak

12/3153 WIA
Datum uitspraak: 2 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
11 april 2012, 11/9410 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Salhi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. De Raad heeft deze op 10 maart 2014 aan het Uwv, kantoor Leiden, verzonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Salhi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als leerling-ziekenverzorgende in een verpleeghuis. Op 17 april 2006 is appellante vanuit de situatie waarin zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving uitgevallen. Dit heeft niet geleid tot toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellante bij het einde van de - in verband met zwangerschap verlengde
- wachttijd op 4 augustus 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Op 6 januari 2009 is appellante opnieuw vanuit de situatie waarin zij een uitkering op grond van de WW ontving uitgevallen, nu met hartkloppingen, kortademigheid, slaapproblemen en verminderde inspanningstolerantie. Op 28 maart 2011 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 6 mei 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij de wachttijd van 104 weken niet heeft vervuld.
1.3. Bij besluit van 4 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 mei 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft in het bestreden besluit het standpunt verlaten dat appellante de wachttijd niet heeft vervuld. Het Uwv is evenwel na een medische en arbeidskundige beoordeling tot de conclusie gekomen dat appellante bij het einde van de - opnieuw in verband met zwangerschap verlengde - wachttijd op 9 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt moest worden geacht, zodat nog altijd geen recht op uitkering bestond.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv over voldoende gegevens beschikte om tot een afgewogen oordeel te komen omtrent de voor appellante geldende beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante gezien, dossieronderzoek verricht en de beschikbare informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken. De rechtbank heeft in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te oordelen dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante door haar psychische stoornis minder stressbestendig geacht, vooral op sociaal terrein en haar gebaat geacht bij goed gestructureerd, bekend, vertrouwd, routinematig werk in een groep van collega’s die niet steeds wisselt. Hij heeft appellante nauwelijks beperkt geacht in fysieke (cardiale) zin. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien aan de juistheid van de visie van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen. De belasting in de geduide functies past binnen de voor appellante vastgestelde belastbaarheid. Voor zover sprake is van signaleringen zijn deze afdoende gemotiveerd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep evenals in bezwaar en beroep aangevoerd dat zij gelet op haar medisch dossier volledig arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormen een herhaling van hetgeen in beroep naar voren is gebracht. Die gronden zijn door de rechtbank besproken en hebben niet kunnen leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit onjuist is. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. De Raad heeft in de bij brief van 7 maart 2014 overgelegde medische stukken geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen. Aan deze stukken valt niet te ontlenen dat appellante op de datum in geding, 9 mei 2011, meer of anders beperkt was dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen. De Raad ziet dan ook evenmin als de rechtbank reden voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv.
4.2.
Hetgeen in 4.1 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en D.J. van der Vos en
B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2014.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) E. Heemsbergen

IJ