ECLI:NL:CRVB:2014:166
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van strafontslag wegens plichtsverzuim
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een ambtenaar die door de Minister van Defensie was ontslagen wegens plichtsverzuim. De verzoeker had eerder een disciplinaire straf van ontslag opgelegd gekregen, welke was gebaseerd op een onherroepelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf voor het plegen van een misdrijf. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had in een eerdere uitspraak het bestreden besluit van de minister vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. De minister heeft echter in een nadere beslissing het ontslag opnieuw gehandhaafd, wat in strijd bleek met de bindende overwegingen van de rechtbank.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het nadere besluit niet in stand kon blijven, omdat het in strijd was met de eerdere uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter concludeerde dat de minister niet in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om ontslag te verlenen, gezien de eerdere oordelen van de rechtbank over de evenredigheid van de disciplinaire maatregel. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de verzoeker gegrond en vernietigde het nadere besluit van de minister. Tevens werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het primaire ontslagbesluit in stand was gebleven. De minister werd veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de bindende kracht van eerdere rechterlijke uitspraken en de zorgvuldigheid die de minister moet betrachten bij het nemen van beslissingen die in strijd kunnen zijn met die uitspraken. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoeker, die financieel in een kwetsbare positie verkeerde, meegewogen in zijn beslissing.