ECLI:NL:CRVB:2014:1639
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijzondere bijstand en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 26 juni 2012 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Soest gegrond verklaarde. Appellant had op 20 december 2010 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de eigen bijdrage in de kosten van een tandheelkundige behandeling. Het college had deze aanvraag afgewezen, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het college een nieuwe beslissing moest nemen op het bezwaar van appellant, maar wees de door appellant opgevoerde verletkosten af, omdat deze niet waren aangetoond.
In hoger beroep heeft appellant zich gekeerd tegen de afwijzing van de verletkosten en verzocht om schadevergoeding. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant geen reële verletkosten heeft gemaakt, aangezien hij bijstand ontvangt en niet heeft aangetoond dat hij inkomsten uit arbeid of als zelfstandige is misgelopen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, behalve voor de wettelijke rente die aan appellant toekomt.
De Raad heeft verder overwogen dat de materiële schade die appellant heeft geleden, voortvloeit uit de vertraging in de uitbetaling van de bijzondere bijstand. De wettelijke rente is gaan lopen op de datum dat het college in verzuim was, en de Raad heeft de regels omtrent schadevergoeding in het bestuursrecht toegepast. Appellant heeft geen bewijs geleverd voor immateriële schade, en de Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. De beslissing van de rechtbank is bevestigd, en het college is veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente.