In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen. De appellant, die bijstand ontving, had onvoldoende informatie verstrekt over zijn woon- en leefsituatie, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsverlening door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijk Sociale Dienst (ISD) van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo. De Raad had eerder op 26 november 2013 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het dagelijks bestuur niet aannemelijk had gemaakt dat er afspraken waren gemaakt met de appellant over zijn aanwezigheid. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur ten onrechte had gesteld dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden.
Na de tussenuitspraak heeft het dagelijks bestuur een nadere motivering gegeven, maar de Raad concludeerde dat de onduidelijkheid over de woon- en leefsituatie van de appellant niet was weggenomen. De appellant had een verklaring van zijn moeder overgelegd, maar deze kwam niet overeen met eerdere verklaringen van de appellant zelf. De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende verifieerbare gegevens had verstrekt over zijn verblijfplaats in de relevante periode, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De Raad vernietigde het besluit van het dagelijks bestuur, maar handhaafde de afwijzing van de aanvraag om bijstand op andere gronden. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.435,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste en volledige informatie door de belanghebbende voor de verlening van bijstand.