ECLI:NL:CRVB:2013:3002

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
12-4264 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstand op grond van inlichtingenverplichting en herstelprocedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van de bijstand van appellant door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijk Sociale Dienst (ISD). Appellant ontving sinds 16 augustus 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en meldde op 10 januari 2011 dat hij niet meer bij zijn partner woonde, maar bij zijn ouders. Na een huisbezoek en een niet nagekomen afspraak op 14 en 18 februari 2011, heeft het dagelijks bestuur de bijstand per 10 januari 2011 ingetrokken, stellende dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden.

De rechtbank Assen verklaarde het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en betwistte dat hij niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur niet aannemelijk had gemaakt dat appellant op de genoemde data niet was verschenen op afspraken. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand onterecht was en dat het dagelijks bestuur appellant opnieuw de gelegenheid moest bieden om inlichtingen te verschaffen over zijn woon- en leefsituatie.

De Raad heeft het college opgedragen om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 15 juli 2011 te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid bij het vaststellen van inlichtingenverplichtingen en de gevolgen van het niet nakomen daarvan voor de bijstandsverlening.

Uitspraak

12/4264 WWB - T
Datum uitspraak: 26 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 19 juni 2012, 11/596 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijk Sociale Dienst (ISD) van de gemeenten AA en Hunze, Assen en Tynaarlo (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het dagelijks bestuur heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 16 augustus 2010 samen met [D.] ([D.]) bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Appellant heeft op 10 januari 2011 het dagelijks bestuur gemeld dat hij met ingang van die datum niet meer bij [D.] woonachtig is, maar bij zijn ouders. Naar aanleiding van deze melding is op 18 januari 2011 een huisbezoek aan de woning van de ouders gebracht en is appellant uitgenodigd voor een gesprek op 26 januari 2011. Omdat appellant de tijdens het gesprek van 26 januari 2011 gemaakte afspraak om zich diezelfde dag te melden voor een zwerversadres en voor hulp, niet was nagekomen, heeft de Unit Handhaving van de ISD een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant. In dat kader is een huisbezoek aan de woning van [D.] gebracht en zijn observaties verricht bij de slaapplek van appellant. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 14 februari 2011.
1.3.
De bevindingen van het onder 1.2 vermelde onderzoek vormden voor het dagelijks bestuur aanleiding om appellant uit te nodigen voor een gesprek om inzicht en uitleg te geven over zijn woon-, verblijf- en slaapplaats. Bij brief van 15 februari 2011 heeft het dagelijks bestuur appellant meegedeeld dat hij was uitgenodigd voor een afspraak op 14 februari 2011, maar dat hij zonder afmelding niet op die afspraak is gekomen en dat hij opnieuw wordt uitgenodigd voor een gesprek op 18 februari 2011. Daarnaast heeft het dagelijks bestuur appellant meegedeeld dat zijn uitkering tijdelijk wordt gestopt met ingang van 15 februari 2011 en mogelijk weer doorloopt zodra hij op de afspraak komt.
1.4.
Bij besluit van 3 maart 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 juli 2011 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant vanaf 10 januari 2011 ingetrokken op de grond dat appellant, door op 14 en 18 februari 2011 niet te verschijnen op afspraken voor nader onderzoek naar zijn woon- en verblijfplaats, de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Als gevolg daarvan is het recht op bijstand niet vast te stellen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant bestrijdt dat hij niet aan de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft voldaan. Samengevat ontkent appellant dat met hem telefonisch een afspraak is gemaakt voor
14 februari 2011 en ook dat hij de uitnodiging voor 18 februari 2011 heeft ontvangen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het dagelijks bestuur heeft bij besluit van 3 maart 2011 de intrekking van de bijstand met ingang van 10 januari 2011 niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier beoordeeld dient te worden de periode van 10 januari 2011 tot en met
3 maart 2011.
4.2.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het dagelijks bestuur op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.3.
Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet is dat een grond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, betrokkene recht op bijstand heeft.
4.4.
Het dagelijks bestuur stelt zich op het standpunt dat appellant begin februari 2011 telefonisch contact heeft gezocht met een medewerker van de ISD en dat toen een afspraak is gemaakt voor 14 februari 2011 om 09.00 uur. Appellant erkent dat hij meerdere keren telefonisch contact heeft opgenomen met de ISD, maar hij stelt geen telefonische afspraak te hebben gemaakt dat hij op 14 februari 2011 naar de ISD zou gaan. De telefonische contacten tussen appellant en de ISD zijn niet schriftelijk vastgelegd, bijvoorbeeld in de vorm van een telefoonnotitie. Gelet hierop valt niet met zekerheid vast te stellen wat tijdens die telefonische contacten is besproken en of in een van die contacten met appellant een afspraak is gemaakt voor 14 februari 2011.
4.5.
Appellant heeft op 26 januari 2011 verklaard dat hij overdag vooral op het adres van [D.] verblijft en in de weekeinden bij zijn ouders. Het dagelijks bestuur stelt de uitnodiging van dinsdag 15 februari 2011 voor de afspraak op vrijdag 18 februari 2011 zowel aan het adres van [D.] als aan het adres van de ouders van appellant te hebben gestuurd. Reeds gelet op de verklaringen van appellant over waar hij door de week verbleef, is niet aannemelijk dat appellant tijdig kennis heeft kunnen nemen van de aan het adres van zijn ouders gerichte brief. Onder de gedingstukken bevindt zich alleen een kopie van de brief die is gericht aan het adres van de ouders van appellant. Ten overstaan van de rechtbank heeft het dagelijks bestuur daarvoor als verklaring gegeven dat vanwege een omissie in het systeem de uitnodiging voor een afspraak eenmaal kon worden geprint en dat op één brief het adres handmatig is veranderd. In aanmerking genomen dat ten tijde van de verzending van de brief van 15 februari 2011 appellant in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens nog steeds stond ingeschreven op het adres van [D.] en dat ook andere brieven aan appellant naar dat adres werden verstuurd, wekt het bevreemding dat juist de brief aan het adres waar appellant niet stond ingeschreven, kon worden uitgeprint en dat op de brief bedoeld voor het adres waarop appellant wel stond ingeschreven, het adres handmatig is veranderd. Dat de brief ook aan het adres van [D.] is gestuurd en door appellant is ontvangen, valt ook met voormelde verklaring niet met zekerheid vast te stellen.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het dagelijks bestuur niet aannemelijk heeft gemaakt dat met appellant telefonisch een afspraak is gemaakt voor 14 februari 2011 en dat de brief van
15 februari 2011 met de uitnodiging voor de afspraak op 18 februari 2011 aan het adres van [D.] is verzonden. Dit betekent dat het dagelijks bestuur appellant ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet op die afspraken te verschijnen en niet bevoegd was de bijstand met ingang van
10 januari 2011 in te trekken. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
4.7.
Vervolgens dient bezien te worden welk vervolg aan deze uitkomst kan worden gegeven. De Raad ziet geen grond om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Het college zal appellant alsnog in de gelegenheid dienen te stellen om inlichtingen te verschaffen over zijn woon- en leefsituatie. Aan de hand van de verkregen gegevens dient het college vervolgens te bezien of, en zo ja, naar welke norm appellant recht heeft op bijstand.
4.8.
De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het college op te dragen om een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het college op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 15 juli 2011 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.R. Schuurman

HD