In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van de bijstand van appellant door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijk Sociale Dienst (ISD). Appellant ontving sinds 16 augustus 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en meldde op 10 januari 2011 dat hij niet meer bij zijn partner woonde, maar bij zijn ouders. Na een huisbezoek en een niet nagekomen afspraak op 14 en 18 februari 2011, heeft het dagelijks bestuur de bijstand per 10 januari 2011 ingetrokken, stellende dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden.
De rechtbank Assen verklaarde het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en betwistte dat hij niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur niet aannemelijk had gemaakt dat appellant op de genoemde data niet was verschenen op afspraken. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand onterecht was en dat het dagelijks bestuur appellant opnieuw de gelegenheid moest bieden om inlichtingen te verschaffen over zijn woon- en leefsituatie.
De Raad heeft het college opgedragen om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 15 juli 2011 te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid bij het vaststellen van inlichtingenverplichtingen en de gevolgen van het niet nakomen daarvan voor de bijstandsverlening.