ECLI:NL:CRVB:2014:163

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
12-16 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van invaliditeitspercentage van een militair met PTSS na uitzending

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die als militair was uitgezonden naar Libanon en later een invaliditeitspensioen had aangevraagd vanwege psychische klachten, specifiek Posttraumatische Stressstoornis (PTSS). De appellant had in 2006 een invaliditeitspercentage van 25% toegekend gekregen, maar na een herbeoordeling in 2009 werd dit percentage gehandhaafd. De appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts, na informatie te hebben ingewonnen bij de behandelende instantie Centrum '45, concludeerde dat er verbetering was in de toestand van de appellant, maar dat er nog geen medisch stabiele eindsituatie was. De Raad oordeelde dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om de bevindingen van de verzekeringsarts te weerleggen. De appellant had geen medische gegevens overgelegd die zijn claims van verslechtering konden onderbouwen en had de positieve effecten van zijn behandeling niet betwist.

De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de herbeoordeling tot een hoger invaliditeitspercentage zou hebben geleid als het PTSS-protocol niet was toegepast. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R. Kooper als voorzitter en B.J. van de Griend en G.L.M.J. Stevens als leden, in aanwezigheid van griffier M.R. Schuurman. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/16 MPW
Datum uitspraak: 23 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
23 november 2011, 10/8934 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. Groenhart. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1 Appellant is in 1985 als militair uitgezonden geweest naar Libanon. In 2005 heeft hij, vanwege met die uitzending samenhangende psychische klachten, verzocht om een militair invaliditeitspensioen. Er is psychiatrisch onderzoek verricht. In een rapportage van
1 december 2005 heeft de onderzoekend psychiater een Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) vastgesteld, die in verband staat met de uitoefening van de militaire dienst. Bij besluit van 31 januari 2006 is het gevraagde pensioen aan appellant toegekend, berekend naar een mate van invaliditeit van 25%.
1.1. Op 17 september 2008 is appellant, in het kader van een ambtshalve termijnbeoordeling, onderworpen aan hernieuwd medisch onderzoek. De verzekeringsarts heeft in dat kader tevens informatie ingewonnen bij de behandelaar van appellant, Centrum ’45. Naar aanleiding van deze termijnbeoordeling is het invaliditeitspercentage bij besluit van 6 januari 2009 gehandhaafd op 25%. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van
4 november 2010 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
De Raad overweegt het volgende.
3.1.
Uit de informatie die is verstrekt door Centrum ’45 komt naar voren dat in de toestand van appellant sinds het begin van zijn behandeling, in juli 2007, op diverse punten verbetering is ingetreden. Overeenkomstig deze informatie heeft de verzekeringsarts geconcludeerd tot een afname van de mate van invaliditeit. Dat het eerder vastgestelde percentage niettemin vooralsnog is gehandhaafd, hangt, zo is ter zitting van de Raad namens de minister toegelicht, samen met de omstandigheid dat ten tijde van de in geding zijnde termijnbeoordeling nog geen medisch stabiele eindsituatie aanwezig werd geacht.
3.2.
Hetgeen appellant tegenover deze bevindingen heeft gesteld, doet geen twijfel rijzen aan de juistheid daarvan. Niet alleen heeft appellant geen medische gegevens overgelegd die de door hem gestelde verslechtering zouden kunnen staven, maar hij heeft ook de door Centrum ’45 beschreven positieve effecten van zijn behandeling niet bestreden. Dat, zoals door appellant wel is aangevoerd, het sinds 1 juli 2008 gehanteerde PTSS-protocol in zijn geval niet had mogen worden toegepast valt niet in te zien. Appellant heeft er in dat verband op gewezen dat de minister al op 22 november 2007, en dus voordat het protocol van kracht werd, een verzoek aan het Serviceteam Sociaal Medisch Onderzoek heeft gericht om hem aan hernieuwd medisch onderzoek te onderwerpen, maar het tijdstip van het bewuste verzoek is in dit verband niet doorslaggevend. Overigens is er geen reden om aan te nemen dat de herbeoordeling tot een hoger invaliditeitspercentage dan het in 2006 vastgestelde percentage zou hebben geleid als het protocol buiten beschouwing zou zijn gelaten. Ten slotte kan appellant niet worden gevolgd in zijn standpunt dat een nieuwe psychiatrische expertise had moeten worden ingewonnen, nu al in het kader van de besluitvorming in 2006 een psychiatrische diagnose is verkregen en die diagnose, te weten PTSS, tussen partijen niet ter discussie staat.
3.3.
Het overwogene onder 3.1 en 3.2 betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en B.J. van de Griend en
G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2014.
(getekend) R. Kooper
(getekend) M.R. Schuurman

HDF