ECLI:NL:CRVB:2014:1629
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.A.A.G. Vermeulen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-vervolguitkering en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een in Duitsland woonachtige man, tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-vervolguitkering. Appellant, geboren in 1951, heeft vanaf juli 1998 in Nederland gewerkt als bankwerker en is per 5 september 2005 ziek gemeld. Na een afwijzing van zijn uitkeringsaanvraag, heeft het Uwv hem per 3 september 2007 een loongerelateerde uitkering toegekend, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 35 tot 80% werd vastgesteld. Later heeft het Uwv de uitkering beëindigd en appellant een vervolguitkering van € 3,83 bruto per dag toegekend, gebaseerd op een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de berekening van zijn arbeidsongeschiktheid.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische beperkingen niet juist zijn ingeschat. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de door het Uwv gehanteerde FML van 6 januari 2012 juist is en dat de functies die aan appellant zijn toegewezen, medisch geschikt zijn. De Raad heeft vastgesteld dat de berekening van de vervolguitkering correct is uitgevoerd, waarbij het Nederlandse verhoudingscijfer van 0,1657 is gehanteerd. Dit cijfer is gunstiger voor appellant dan de nationale samenloopregeling. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van appellant hebben overwogen en geconcludeerd dat er geen reden is om de eerdere beslissing van het Uwv te herzien. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 mei 2014.