ECLI:NL:CRVB:2014:1594

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
12-4532 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de herziening van de WAO-uitkering en niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. Appellant, die sinds 1 juli 1998 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in 2011 een toename van arbeidsongeschiktheid gemeld. Het Uwv heeft echter zijn uitkering ongewijzigd gelaten, wat leidde tot een bestreden besluit I. Dit besluit werd door de rechtbank ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de procedure heeft het Uwv op 22 oktober 2012 een nieuw besluit genomen, bestreden besluit II, waarin het bezwaar van appellant tegen het eerdere besluit werd gegrond verklaard. De WAO-uitkering werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% met ingang van 23 september 2011. Aangezien bestreden besluit I was ingetrokken, had appellant geen procesbelang meer bij de beoordeling van dit besluit, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

De Raad heeft overwogen dat het Uwv terecht heeft geweigerd de herziening van de WAO-uitkering eerder te laten ingaan dan per 23 september 2011. De medische onderzoeken hebben geen toename van arbeidsongeschiktheid aangetoond, en de Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad heeft de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep begroot op € 1.461,- en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van appellant vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/4532 WAO, 12/6231 WAO
Datum uitspraak: 30 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 juni 2012, 12/694 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.R. Klaver, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 22 oktober 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft zijn zienswijze gegeven op deze beslissing.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2014. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant heeft per 1 juli 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De uitkering is per 23 januari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend.
2.1.
Op 12 juli 2011 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 2009.
2.2.
Bij besluit van 23 september 2011 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat zijn WAO-uitkering ongewijzigd blijft.
2.3.
Bij besluit van 2 januari 2012 (bestreden besluit I) is het bezwaar tegen het besluit van
23 september 2011 ongegrond verklaard.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond verklaard.
3.2.
Appellant is tegen de aangevallen uitspraak in hoger beroep gekomen.
4.1.
Op 22 oktober 2012 (bestreden besluit II) heeft het Uwv besloten dat het besluit van 2 januari 2012 wordt ingetrokken, het bezwaar tegen het besluit van 23 september 2011 gegrond is en in plaats van het besluit van 23 september 2011 de WAO-uitkering met ingang van 23 september 2011 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80
tot 100%. Dit besluit wordt, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, bij de procedure betrokken.
4.2.
Nu bestreden besluit I is ingetrokken heeft appellant geen belang meer bij een beoordeling van bestreden besluit I en de aangevallen uitspraak, zodat het hoger beroep
niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5.1.
Appellant heeft zich niet kunnen verenigen met bestreden besluit II en heeft daartegen aangevoerd dat de uitkering niet per 23 september 2011 maar met ingang van een eerdere datum moet ingaan. De uitkering is per 23 januari 2006 ten onrechte verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Hij heeft per 1 juni 1998 een WAO-uitkering ontvangen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Dit percentage dient te worden gecontinueerd, ook na 23 januari 2006 en in ieder geval ook per 2009.
5.2.1.
In geding is de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd de herziening van de
WAO-uitkering eerder te laten ingaan dan per 23 september 2011. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.2.2.
Appellant heeft zich bij brief van 12 juli 2011 per 2009 op medische gronden toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Er heeft vervolgens een medisch onderzoek plaatsgevonden ingevolge artikel 39a van de WAO, maar dit heeft niet geleid tot een gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid, nu er vanaf 2009 naar medisch objectieve maatstaven bezien volgens het Uwv geen sprake is van een toename van medische arbeidsbeperkingen voortvloeiend uit dezelfde ziekteoorzaak. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en de overwegingen waarop dat onderdeel is gebaseerd dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsartsen een juist medisch oordeel hebben gegeven. Het Uwv heeft vervolgens beoordeeld of uitgaande van dezelfde ziekteoorzaak, dat wil zeggen uitgaande van de oorspronkelijke medische arbeidsbeperkingen in verband met de psyche sprake is van een toename van arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden. Na arbeidskundig onderzoek is gebleken dat er onvoldoende functies aan appellant kunnen worden geduid, zodat appellant recht heeft op een volledige WAO-uitkering. De ingangsdatum van de uitkering is vervolgens bepaald op 23 september 2011. Hierbij is aansluiting gezocht bij de datum van het primaire besluit. Hiermee is appellant niet te kort gedaan, aangezien de melding van toename van arbeidsongeschiktheid pas op 14 juli 2011 is gedaan en er geen aanknopingspunten zijn dat de wachttijd van 104 weken eerder is voltooid. Het beroep tegen bestreden besluit II slaagt niet.
5.3.
Uit 5.1 tot en met 5.2.2 volgt dat er geen aanleiding is, zoals door appellant verzocht, de herziening van de WAO-uitkering op een eerder tijdstip te laten ingaan.
6.
Aangezien het Uwv bestreden besluit I in hoger beroep heeft ingetrokken bestaat er op die grond aanleiding voor een proceskostenveroordeling van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.461,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2012 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.461,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. Heeremans
GdJ