ECLI:NL:CRVB:2014:1583

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
13-269 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraken inzake huishoudelijke hulp op grond van de Wuv

Op 8 mei 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van eerdere uitspraken met betrekking tot de toekenning van huishoudelijke hulp aan verzoekster, die onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) valt. Het verzoek om herziening was ingediend naar aanleiding van eerdere uitspraken van de Raad, waarbij verzoekster stelde dat zij niet het aantal uren huishoudelijke hulp ontvangt dat haar toekomt. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die voldoen aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor het aanvoeren van nieuwe feiten die niet eerder bekend waren.

Tijdens de zitting op 27 maart 2014 is het verzoek behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar echtgenoot en mr. drs. H.N. Broekzitter. De verweerder, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wuv uitsluitend plaatsvindt op grond van de aanwezige beperkingen van de betrokkene en dat eerdere uitspraken al hebben aangegeven dat de grootte van de woning geen rol speelt in de toekenning van deze hulp. Het verzoek om herziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters.

Uitspraak

13/269 WUV
Datum uitspraak: 8 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraken van de Raad van 13 maart 1992 met nummer WUV 1989/370, van 13 maart 2009 met nummers 06/6002, 6003, 6004 en 08/2179 WUV, van 1 december 2011, 10/4684 WUV en van 22 december 2012 met nummer 12/1188 WUV
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster is om herziening verzocht van eerder genoemde uitspraken, naar welke uitspraken wordt verwezen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 maart 2014. Namens verzoekster is verschenen haar echtgenoot [naam echtgenoot] als haar gemachtigde, bijgestaan door mr. drs. H.N. Broekzitter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb 2012, 682) in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2013.
2.1.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 17 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerdere bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
2.2.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheden als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
3.1.
Namens verzoekster is aan het verzoek om herziening in essentie ten grondslag gelegd dat verzoekster niet het aantal uren aan huishoudelijke hulp krijgt die aan haar op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn toegekend.
3.2.
In hetgeen bij het verzoek om herziening en het verhandelde ter zitting uitvoerig is aangevoerd zijn geen feiten of omstandigheden aangetroffen die voldoen aan de drie in artikel 8:88 van de Awb omschreven cumulatieve voorwaarden. In een eerdere uitspraak ten name van verzoekster (ECLI:NL:CRVB:2009:BH7075) heeft de Raad al gewezen op het in mindering brengen van de uren huishoudelijke hulp die elders, zoals op grond van de Wmo, wordt verkregen op de door verweerder verstrekte uren aan huishoudelijk hulp. Verder is al meermalen uitgesproken dat de grootte van de woning van geen betekenis is voor het toekennen van huishoudelijke hulp op grond van de Wuv. De Raad ziet aanleiding hierbij wel op te merken dat het toekennen van huishoudelijke hulp op grond van de Wuv uitsluitend plaatsvindt op grond van de bij een betrokkene aanwezige beperkingen. Namens verzoekster is nog gewezen op een schrijven van verweerder van 14 december 2009, maar dit schrijven was al eerder bekend. Vastgesteld moet dan ook worden dat met het onderhavige verzoek wederom is beoogd op basis van bekende gegevens een - bij het rechtsmiddel van herziening niet passende - hernieuwde discussie te voeren.
3.3.
Het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
3.4.
Het vergoeden van immateriële schade, zoals namens verzoekster is verzocht, kan hier dan ook niet aan de orde zijn.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof
JvC