ECLI:NL:CRVB:2014:1573

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
13-2927 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag op grond van onherstelbare verstoring van de arbeidsverhouding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het dagelijks bestuur van het Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder het besluit van het dagelijks bestuur om betrokkene, die sinds 1 juli 1995 in dienst was, per 10 augustus 2009 eervol te ontslaan, vernietigd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat er geen sprake is van een onherstelbare verstoring van de arbeidsverhouding. Betrokkene was sinds 26 maart 2007 ziek en is per 1 april 2008 hersteld verklaard. Het ontslag was gebaseerd op onbekwaamheid of ongeschiktheid, maar de rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur niet voldoende had aangetoond dat er gewichtige redenen waren voor het ontslag. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en vernietigt het besluit van 19 september 2013, waarbij het dagelijks bestuur een nieuwe beslissing op bezwaar had genomen. De Raad herroept het eerdere ontslagbesluit en wijst het verzoek van betrokkene om schadevergoeding af, omdat dit niet voldoende was onderbouwd. De proceskosten van betrokkene in hoger beroep worden begroot op € 974,- en het dagelijks bestuur wordt veroordeeld in deze kosten.

Uitspraak

13/2927 AW, 13/5438 AW
Datum uitspraak: 8 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
18 april 2013, 11/851 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het dagelijks bestuur van het Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.S. Wertheim, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. R.C.M. Klatten een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 19 september 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Wertheim, A.M. Schonewille en mr. J. de Jonge. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Klatten.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene was vanaf 1 juli 1995 in dienst bij de gemeente Assen, sinds 1 april 2004 in de functie van [naam functie A].
1.2. Per 1 juli 2005 hebben de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo de uitvoering van de sociale zekerheid ondergebracht bij het Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD). Betrokkene is op deze datum bij de ISD in dienst getreden in de functie van [naam functie B].
1.3. Betrokkene heeft zich op 26 maart 2007 wegens overspannenheid ziek gemeld. Met ingang van 1 april 2008 is hij hersteld verklaard.
1.4. Bij besluit van 9 april 2009 heeft appellant per 10 augustus 2009 eervol ontslag verleend aan betrokkene op grond van artikel 8:6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Regeling Lokale Arbeidsvoorwaarden (CAR/LAR), wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid anders dan op grond van ziekten of gebreken. Appellant heeft dit besluit na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 september 2009.
2.1. De toemalige rechtbank Assen heeft bij uitspraak van 7 juni 2011 het beroep van betrokkene tegen het besluit van 8 september 2009 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak.
2.2. In het ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Assen genomen besluit van
25 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het besluit van 9 april 2009 herroepen voor zover het de grondslag van het ontslag betreft en deze grondslag gewijzigd in gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:8 van de CAR/RLA. Appellant heeft dit gebaseerd op de conclusie dat elk reëel uitzicht op een vruchtbare samenwerking ontbreekt en dat daarmee de zin van een arbeidsrelatie is komen te ontvallen en dat de door appellant gefaciliteerde pogingen om betrokkene in de gelegenheid te stellen elders een baan te vinden zijn mislukt. Voor het aandeel van de ISD als werkgever in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde verhoudingen is aan betrokkene een compensatie van € 40.000,- toegekend.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank Noord-Nederland (de rechtbank) het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak. Appellant heeft volgens de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt dat voldoende feitelijke grondslag bestaat voor het aanwezig achten van gewichtige redenen voor het aan betrokkene gegeven ontslag. Hierdoor is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
3.2. In het nader besluit heeft appellant het besluit van 9 april 2009 herroepen, voor zover het de grondslag van het ontslag betreft en deze grondslag gewijzigd in gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:8 van het CAR/RLA. Appellant heeft geconcludeerd dat elk reëel uitzicht op een vruchtbare samenwerking ontbreekt, waardoor de zin van een arbeidsrelatie is komen te ontvallen. Daarbij is aan betrokkene een compensatie van € 40.000,- toegekend voor het aandeel van de ISD als werkgever in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde verhoudingen.
4.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.2. Betrokkene heeft de juistheid van het nader besluit gemotiveerd bestreden. De Raad zal dit besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede in de beoordeling betrekken.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
5.1.1. Volgens vaste rechtspraak (7 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK0290) kan de ontslaggrond, zoals neergelegd in artikel 8:8 van de CAR/RLA worden toegepast als een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd.
5.1.2. Voor de beoordeling van de vraag of in het geval van betrokkene in de loop van de tijd een impasse is ontstaan is de periode vóór 1 juli 2005 niet van betekenis omdat hij toen in dienst was bij de gemeente Assen. Wat betreft de periode van 26 maart 2008 tot aan het ontslagbesluit is van belang dat van een daadwerkelijke samenwerkingsrelatie met betrokkene geen sprake meer was omdat hij na zijn ziekmelding op 26 maart 2008 geen werkzaamheden meer heeft verricht voor de ISD.
5.1.3. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding heeft appellant gewezen op de probleemanalyse WIA, onderdeel van het re-integratieverslag, van 18 juni 2007 en op de rapportage van de bedrijfsarts van 3 april 2008. Deze documenten bieden echter onvoldoende basis om appellant te volgen in zijn standpunt. Betrokkene is blijkens de probleemanalyse WIA van mening dat zijn ziekte is veroorzaakt door de arbeidsomstandigheden, maar concludeert niet dat hij niet zou kunnen terugkeren in zijn functie. De bedrijfsarts trekt slechts de conclusie dat betrokkene er goed aan doet om te zoeken naar mogelijkheden elders. Nu een onherstelbare verstoring van de arbeidsverhouding evenmin kan worden gestoeld op de overige gedingstukken, is de Raad van oordeel dat de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.1.4. Appellant heeft in hoger beroep verder aangevoerd dat collega’s van betrokkene, na de vernietiging van het bestreden besluit door de rechtbank, verklaringen hebben afgelegd over het gedrag van betrokkene. Uit deze verklaringen komt naar voren dat betrokkene zich regelmatig kleinerend en minachtend uitliet over collega’s en klanten. Aan betrokkene is echter niet kenbaar gemaakt dat zijn gedrag niet werd geaccepteerd en een belemmering vormde voor een verdere samenwerking. De toenmalige leidinggevende heeft geen verklaring afgelegd en slechts één van de collega’s met wie appellant samenwerkte heeft expliciet verklaard dat terugkeer van appellant voor hem onaanvaardbaar zou zijn. De nadere gegevens uit de verklaringen bieden niet alsnog voldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5.1.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
Nader besluit
5.2.1. Appellant heeft het in het nader besluit gehandhaafde ontslag gestoeld op de onder 5.1.3 en 5.1.4 besproken documenten en verklaringen. Nu is geconcludeerd dat op basis hiervan niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding, kan ook het nader besluit niet in stand blijven.
5.2.2. De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 9 april 2009 te herroepen.
Slotoverwegingen
6.1.
Betrokkene heeft verzocht om appellant te veroordelen in vergoeding van de immateriële schade die hij heeft geleden, maar heeft dit verzoek niet nader onderbouwd. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. De nabetaling van het aan betrokkene als gevolg van de vernietiging van het ontslagbesluit toekomende salaris kan volgens vaste rechtspraak
(30 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG3749) niet als schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb kan worden aangemerkt, omdat appellant reeds als gevolg van het herstel van het dienstverband gehouden is die nabetaling over de in geding zijnde periode te doen.
6.2.
Aanleiding bestaat appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 974,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt het besluit van 19 september 2013;
- herroept het besluit van 9 april 2009;
- wijst het verzoek van betrokkene om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht ten bedrage van € 478,- wordt geheven;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2014.