ECLI:NL:CRVB:2014:1560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
13-742 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag functieonderhoud door korpschef van politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor functieonderhoud door de korpschef van politie. De appellant, werkzaam als Medewerker tactische recherche, had op 23 mei 2011 een aanvraag ingediend voor functieonderhoud, welke op 21 oktober 2011 werd afgewezen. De korpschef stelde dat de werkzaamheden van de appellant niet wezenlijk afweken van de functietypering. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak vervolgens beoordeeld. De Raad oordeelde dat de korpschef de werkzaamheden van de appellant niet correct had beoordeeld in relatie tot de functietypering. De Raad concludeerde dat de feitelijk opgedragen werkzaamheden op twee punten wezenlijk afwijken van de functietypering, namelijk bij het afnemen van verhoren en het omgaan met aangiften. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. De aanvraag om functieonderhoud werd toegewezen, waarbij de functiebestanddelen werden aangepast. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.948,- bedroegen, en moest het griffierecht van € 388,- worden vergoed. De uitspraak werd gedaan op 1 mei 2014.

Uitspraak

13/742 AW
Datum uitspraak: 1 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 december 2012, 12/2366 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. J.A.J. de Jong-Koops hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong-Koops. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Kuijt en mr. H.G.J. Breuer. Op verzoek van appellant zijn [getuige 1] en
[getuige 2] als getuigen gehoord.

OVERWEGINGEN

1.1. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. In dit verband worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
1.2. Appellant was ten tijde van belang werkzaam in de functie van Medewerker tactische recherche/6/buitengewoon opsporingsambtenaar.
1.3. Bij brief van 20 april 2011 heeft de korpschef in het kader van het LFNP aan appellant meegedeeld voornemens te zijn om de onder 1.2 genoemde functie als uitgangspositie van appellant te nemen.
1.4. Op 23 mei 2011 heeft appellant een aanvraag om functieonderhoud ingediend.
1.5. Bij besluit van 21 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 april 2012 (bestreden besluit), heeft de korpschef de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. De werkzaamheden wijken niet af van de voor appellant geldende functietypering. Het vergaren van gegevens op internet valt onder ‘verstrekt actief informatie bij opsporingsonderzoeken’ en ‘voert zelfstandig eenvoudige tactische opsporingsonderzoeken of deelonderzoeken uit binnen een project; kan terugvallen op meer ervaren collega’. Het afnemen van verhoren valt onder ‘neemt eenvoudige aangiften op en maakt processen-verbaal op’ en ‘neemt gegevens op van meewerkende verdachten, slachtoffers, getuigen en aangevers’. Daarbij is gesteld dat niet is gebleken dat geen sprake is van eenvoudige aangiften. Het fungeren als vraagbaak op het gebied van telecom valt onder ‘opereert volgens onderzoeksplan’, ‘voert in opdracht onderdelen van opsporingsonderzoeken uit’ en ‘wisselt informatie uit over tactische opsporingsonderzoeken en deelonderzoeken in projecten’. De werkzaamheden in het kader van observatie vallen onder ‘voert in opdracht delen van opsporingsonderzoeken uit, zoals het uitluisteren van telefoontaps, het bekijken van video-opnamen, administratievoering van in beslaggenomen goederen en legt dit vast in processen-verbaal’ en ‘voert zelfstandig eenvoudige tactische opsporingsonderzoeken of deelonderzoeken uit binnen een project; kan terugvallen op meer ervaren collega’.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
De Raad komt naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
De korpschef heeft de werkzaamheden van appellant afgezet tegen de voor de organieke functie van appellant vastgestelde functietypering. De abstracte beschrijving van deze organieke functietypering, waarin niet elke taak apart wordt benoemd, is inherent aan het systeem van beredeneerd vergelijken.
3.2.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de korpschef terecht en op goede gronden heeft vastgesteld dat de door appellant genoemde werkzaamheden met betrekking tot internet, telecom en observatie onder de in 1.5 vermelde bestanddelen van de functietypering vallen. Het betoog van appellant dat zijn werkzaamheden in wezen niet onderdoen voor die van de hoger ingeschaalde rechercheurs met wie hij samenwerkt en dat hij met zijn inbreng een duidelijke toevoeging aan de onderzoeken heeft gehad, treft geen doel. In het kader van een aanvraag om functieonderhoud gaat het niet om de beantwoording van de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden verschillen van de werkzaamheden van anderen en of de werkzaamheden goed zijn verricht, maar of de feitelijk opgedragen werkzaamheden wezenlijk afwijken van de functietypering. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt en ook de verklaringen van de getuigen ter zitting leiden niet tot de conclusie dat de aan appellant opgedragen werkzaamheden ten aanzien van genoemde bestanddelen wezenlijk afwijken van de functietypering.
3.3.
In het bestreden besluit is het afnemen van verhoren gebracht onder de functiebestanddelen ‘neemt eenvoudige aangiften op en maakt processen-verbaal op’ en ‘neemt gegevens op van meewerkende verdachten, slachtoffers, getuigen en aangevers’. Appellant heeft gesteld dat binnen het team zware criminaliteit, waar hij ten tijde van belang werkzaam was, vrijwel geen eenvoudige aangiften voorkwamen en dat het veelal niet ging om meewerkende personen. De getuigen, die gedurende een belangrijk deel van de referteperiode bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h, van de Trfp leidinggevende van appellant waren, hebben beide stellingen onderschreven. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat de feitelijk opgedragen werkzaamheden op deze twee punten wezenlijk afwijken van de functietypering.
3.4.
Uit 3.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen, het besluit van 21 oktober 2011 herroepen, de aanvraag om functieonderhoud toewijzen in die zin dat voor de in 3.3 genoemde functiebestanddelen wordt gelezen ‘neemt eenvoudige en complexe aangiften op en maakt processen-verbaal’ en ‘neemt gegevens op van meewerkende en niet-meewerkende verdachten, slachtoffers, getuigen en aangevers’ en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
4.
Tot slot bestaat aanleiding de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 974,- in beroep en op € 974,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 april 2012;
- herroept het besluit van 21 oktober 2011, wijst de aanvraag om functieonderhoud toe in die
zin dat voor de in 3.3 genoemde functiebestanddelen wordt gelezen ‘neemt eenvoudige en
complexe aangiften op en maakt processen-verbaal’ en ‘neemt gegevens op van
meewerkende en niet-meewerkende verdachten, slachtoffers, getuigen en aangevers’ en
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 3 april 2012;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.948,-;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 388,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M.R. Schuurman
ew