In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor functieonderhoud door de korpschef van politie. De appellant, werkzaam als Medewerker tactische recherche, had op 23 mei 2011 een aanvraag ingediend voor functieonderhoud, welke op 21 oktober 2011 werd afgewezen. De korpschef stelde dat de werkzaamheden van de appellant niet wezenlijk afweken van de functietypering. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak vervolgens beoordeeld. De Raad oordeelde dat de korpschef de werkzaamheden van de appellant niet correct had beoordeeld in relatie tot de functietypering. De Raad concludeerde dat de feitelijk opgedragen werkzaamheden op twee punten wezenlijk afwijken van de functietypering, namelijk bij het afnemen van verhoren en het omgaan met aangiften. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. De aanvraag om functieonderhoud werd toegewezen, waarbij de functiebestanddelen werden aangepast. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.948,- bedroegen, en moest het griffierecht van € 388,- worden vergoed. De uitspraak werd gedaan op 1 mei 2014.