ECLI:NL:CRVB:2014:155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
11-4905 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering van wachtgeld door het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 juli 2011, waarin de terugvordering van wachtgeld door het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer aan de orde is. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 januari 2014 uitspraak gedaan. De Raad verwijst naar een eerdere tussenuitspraak van 4 juli 2013, waarin de feiten van de zaak zijn uiteengezet. Het college had op 25 september 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het de periode van terugvordering had beperkt tot 1 juli 2004. In totaal werd een bedrag van € 119.604,- aan onverschuldigd betaald wachtgeld teruggevorderd, waarvan al een deel was voldaan door inhoudingen op de wachtgelduitkering.

Appellant heeft aangegeven dat hij zich kan verenigen met het terugvorderingsbedrag, maar dat rekening gehouden moet worden met de reeds verrichte betalingen. De Raad heeft vastgesteld dat de hoogte van het terugvorderingsbedrag niet meer in geschil is, maar dat de invordering van het bedrag buiten de omvang van het geding valt. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

De Raad heeft het college wel veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.165,50 bedragen. Daarnaast is bepaald dat het college het griffierecht van in totaal € 377,- aan appellant vergoedt. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de Centrale Raad van Beroep, met K.J. Kraan als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en C.H. Bangma als leden, in aanwezigheid van griffier S.K. Dekker.

Uitspraak

11/4905 AW, 11/4915 AW, 12/436 AW
Datum uitspraak: 23 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 juli 2011, 10/5161 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (college)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 4 juli 2013 een tussenuitspraak gedaan in het geschil tussen partijen (ECLI:NL:CRVB:2013:1087).
Het college heeft op 25 september 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Namens appellant heeft mr. Q.A.L.M. Gijsbers, advocaat, bij brieven van 15 oktober 2013 en
30 oktober 2013 zijn zienswijze gegeven op dit besluit.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak voor de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming.
1.2. Bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 25 september 2013 heeft het college de periode waarover wachtgeld wordt teruggevorderd beperkt tot de periode vanaf 1 juli 2004. In totaal is een bedrag aan onverschuldigd betaald wachtgeld teruggevorderd van € 119.604,-. Daarbij is vermeld dat door inhoudingen op de wachtgelduitkering en betalingen inmiddels een bedrag van € 77.523,90 is voldaan. In dat verband is erop gewezen dat hierbij nog geen rekening is gehouden met rente. Verder is vermeld dat de berekening over 2009 is gebaseerd op de conceptjaarrekening en dat de definitieve financiële gegevens over 2009 nog door appellant moeten worden overgelegd.
1.3. Appellant heeft in reactie op dit besluit te kennen gegeven dat hij zich kan verenigen met het nader vastgestelde terugvorderingsbedrag van € 119.604,-. Daarbij heeft hij opgemerkt dat hierbij wel rekening moet worden gehouden met de inhoudingen op de wachtgelduitkering en de tot dusver verrichte betalingen.
2.1. Vastgesteld moet worden dat de hoogte van het terugvorderingsbedrag niet meer in geschil is. De opmerking van appellant dat rekening moet worden gehouden met hetgeen hij inmiddels heeft voldaan, betreft de invordering van het terug te vorderen bedrag. Deze invordering valt buiten de omvang van het geding. Dat het college rekening houdt met hetgeen al is voldaan, blijkt overigens uit het besluit van 25 september 2013.
2.2. Uit 2.1 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van een procesbelang.
3.1. De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze veroordeling bedraagt € 974,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, € 974,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 1.217,50 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 3.165,50.
3.2. Appellant heeft tevens verzocht om de door mr. E.J.J. Ruiters, werkzaam bij Stel & De Gijsel Belastingadviseurs, op 1 november 2010 en 17 februari 2012 uitgebrachte rapporten te vergoeden als kosten van een deskundige die verslag heeft uitgebracht. Op grond van
artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, voor vergoeding in aanmerking. De rapporten van Ruiters kunnen, gelet op de inhoud ervan, echter niet worden aangemerkt als een door een deskundige uitgebracht verslag, maar moeten worden aangemerkt als onderdeel van rechtsbijstandsverlening in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. De desbetreffende kosten moeten daarom worden geacht te zijn begrepen in de in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb bedoelde forfaitaire vergoeding. De kosten komen dus niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 377,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.165,50.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2014.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) S.K. Dekker

HD