ECLI:NL:CRVB:2014:1534

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
13-1127 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten en kosten bankstel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De appellanten, die sinds juli 2009 bijstand ontvangen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), hadden op 28 februari 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten en de kosten van vervanging van een bankstel. Het college van burgemeester en wethouders van Soest heeft deze aanvragen afgewezen, met als argument dat de kosten niet als noodzakelijk konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat de kosten voor het bankstel en de verhuizing wel degelijk noodzakelijk waren. Zij stelden dat het bankstel door urineklachten van hun kind moest worden vervangen en dat zij door doodsbedreigingen genoodzaakt waren om te verhuizen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellanten niet voldoende hebben aangetoond dat de kosten voor het bankstel noodzakelijk waren, noch dat de verhuizing op korte termijn noodzakelijk was. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand werd aangevraagd, geen noodzakelijke kosten waren volgens de criteria van de WWB.

De Raad heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 mei 2014.

Uitspraak

13/1127 WWB, 13/1128 WWB, 13/1129 WWB, 13/1130 WWB
Datum uitspraak: 6 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 januari 2013, 12/2736 (aangevallen uitspraak 1) en de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 januari 2013, 12/2737 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Soest (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.J. Weldam, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgehad op 25 maart 2014, waar namens appellanten mr. Weldam is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.H.M. van den Brink-Hilhorst.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen sinds juli 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Op 28 februari 2012 hebben zij een aanvraag ingediend om toekenning van bijzondere bijstand voor onder meer verhuis- en inrichtingskosten en de kosten van vervanging van een bankstel. In maart 2012 zijn zij verhuisd.
1.2.
Bij besluit van 18 april 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 juli 2012 (bestreden besluit 1), heeft het college de aanvraag van appellanten om toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van een bankstel afgewezen op de grond dat kosten van toegebrachte of geleden schade niet als noodzakelijke kosten kunnen worden aangemerkt.
1.3.
Bij afzonderlijk besluit van 18 april 2012, na bezwaar gehandhaafd bij afzonderlijk besluit van 3 juli 2012 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag van appellanten om toekenning van bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten afgewezen op de grond dat de verhuizing van appellanten niet noodzakelijk was en er geen aantoonbare bijzondere omstandigheden aanwezig waren die toekenning van bijzondere bijstand rechtvaardigt.
2.
Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van de toepasselijke bepalingen van de WWB verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraken. De Raad volstaat hier met het volgende.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellanten bijzondere bijstand hebben aangevraagd zich voordeden.
Kosten bankstel
4.4.
Appellanten hebben, samengevat, aangevoerd dat sprake is van noodzakelijke kosten en dat geen sprake is van aan de bankstel toegebrachte schade. Hun bankstel was vanwege ouderdom spoedig toe aan vervanging. Door de urineklachten - het jongste kind had op de bank geplast wat tot gevolg had dat de bank naar urine stonk - is enkel het vervangingsmoment naar voren gehaald.
4.5.
Nog daargelaten of urinegeur in het bankstel moet worden aangemerkt als aan het bankstel toegebrachte schade, hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. In het bijzonder hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat het bankstel als gevolg van de urineklachten in zodanige staat verkeerde dat dit moest worden vervangen. Evenmin hebben appellanten aannemelijk gemaakt dat de bank vanwege ouderdom toe was aan vervanging.
Verhuis- en inrichtingskosten
4.6.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij door geuite doodsbedreigingen genoodzaakt waren om versneld te verhuizen. Het is volgens appellanten niet relevant dat zij niet hebben verzocht om een urgentieverklaring omdat dit niet zou hebben geleid tot een snellere verhuizing. Daarnaast dekte het door appellanten gereserveerde bedrag niet de kosten van de verhuizing en de inrichting mede omdat appellanten verwacht hadden een langere periode te kunnen reserveren.
4.7.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. In het bijzonder hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat zij genoodzaakt waren om op korte termijn te verhuizen en daarom niet konden reserveren voor de kosten van een verhuizing op langere termijn en dat het dus ging om een noodzakelijke verhuizing. Uit de door appellanten overgelegde stukken blijkt niet van dermate ernstige bedreigingen die noopten tot spoedige verhuizing. Appellanten hebben eerst op 20 januari 2012 aantoonbaar aangifte gedaan van een incident dat op 5 juni 2011 heeft plaatsgevonden. Uit de gedingstukken valt voorts niet af te leiden dat zich in de periode tussen het moment waarop dat incident zich voordeed en het moment van verhuizing van appellanten andere problemen hebben voorgedaan die tot verhuizing noodzaakten.
4.8.
Aangezien de kosten waarvoor appellanten bijzondere bijstand hebben aangevraagd geen noodzakelijke kosten zijn, behoeft, gelet op het in 4.2 weergegeven toetsingskader, de vraag of zich in het geval van appellanten bijzondere omstandigheden voordoen en de hiermee samenhangende vraag of appellanten al dan niet hadden kunnen reserveren voor verhuis- en inrichtingskosten geen bespreking meer.
4.9.
Uit wat onder 4.5, 4.7 en 4.8 is overwogen vloeit voort dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken dienen daarom te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van
C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 mei 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.E.M. Paddenburgh

HD