ECLI:NL:CRVB:2014:1517
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand wegens onvoldoende medewerking aan arbeidsinschakelingstraject
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de bijstandsuitkering van appellant. Appellant ontving sinds 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en nam deel aan een arbeidsinschakelingstraject bij een bedrijf. Echter, appellant heeft onvoldoende medewerking verleend aan dit traject, wat leidde tot een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem om zijn bijstand met 50% te verlagen voor de duur van twee maanden.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet is verschenen op meerdere afspraken en dat hij zich ziek heeft gemeld zonder de nodige communicatie met het bedrijf. De bedrijfsarts concludeerde dat appellant medisch gezien in staat was om de werkzaamheden te verrichten, maar appellant betwistte dit en voerde aan dat zijn medische klachten niet serieus waren genomen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat hij de Nederlandse taal niet voldoende machtig was en dat dit zijn medewerking aan het traject heeft beïnvloed. De Raad oordeelde dat er geen bewijs was voor deze claim en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het niet nakomen van zijn verplichtingen. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en het college, waarbij de verlaging van de bijstand werd gehandhaafd.
De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan arbeidsinschakelingstrajecten en de verantwoordelijkheden van bijstandsontvangers in het kader van de WWB. De Raad concludeerde dat de opgelegde maatregel in overeenstemming was met de geldende regelgeving en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.