ECLI:NL:CRVB:2014:1499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
2 mei 2014
Zaaknummer
13-3181 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ontslag wegens plichtsverzuim van ambtenaar na herhaalde disciplinaire maatregelen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam is ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De appellant, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, had in de jaren voorafgaand aan zijn ontslag herhaaldelijk disciplinaire maatregelen opgelegd gekregen voor verschillende vormen van plichtsverzuim, waaronder ongeoorloofde afwezigheid, bedreiging van een leidinggevende en ongepast gedrag op de werkvloer. Ondanks eerdere waarschuwingen en disciplinaire maatregelen, waaronder berispingen en schorsingen, bleef de appellant zich niet aan de regels houden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de appellant op 13 en 16 mei 2011 niet op zijn werk was verschenen zonder geldige ziekmelding. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij zich tijdig ziek had gemeld. De Raad bevestigde dat de appellant een gewaarschuwd man was, gezien de eerdere disciplinaire maatregelen die hem waren opgelegd.

De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de disciplinaire maatregel van ontslag op te leggen, en dat deze maatregel niet onevenredig was in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard, werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 1 mei 2014.

Uitspraak

13/3181 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 mei 2013, 12/2456 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Maduro en A.J. Eloise, tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Çevic en C. Fister.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was sinds 1 december 2004 werkzaam als [naam functie] bij de gemeente Rotterdam, dienst Roteb. In 2008 en 2009 is appellant herhaaldelijk aangesproken op zijn houding en gedrag.
1.2. Bij besluit van 17 mei 2010 is appellant wegens plichtsverzuim een disciplinaire maatregel opgelegd in de vorm van een schriftelijke berisping. Het plichtsverzuim bestond onder meer uit het doen van boodschappen onder werktijd, het bedreigen van een leidinggevende en het zonder toestemming verlaten van de werklocatie. Bij het besluit is tevens kenbaar gemaakt dat, indien appellant zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan plichtsverzuim, een beduidend zwaardere maatregel zal worden getroffen.
1.3. Bij besluit van 7 september 2010 is appellant wegens plichtsverzuim een disciplinaire maatregel opgelegd, dit maal in de vorm van twee buitengewone diensten op zaterdag zonder beloning. Het plichtsverzuim bestond uit scheldend en opgewonden op de werklocatie aankomen, geen gehoor geven aan een opdracht van de teamleider om naar huis te gaan en agressief gedrag jegens de teamleider. Bij dit besluit is kenbaar gemaakt dat, indien appellant zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan plichtsverzuim, een beduidend zwaardere maatregel zal worden getroffen, waarbij ontslag niet is uitgesloten.
1.4. Op 25 oktober 2010 is appellant te laat op het werk verschenen terwijl hem een tweetal verlofuren was geweigerd. Toen appellant hierop door zijn teamleider werd aangesproken, heeft hij luid en agressief gereageerd en zijn teamleider bedreigd. Daarop is hij met behoud van bezoldiging geschorst. Bij besluit van 13 december 2010 is appellant wegens plichtsverzuim een disciplinaire maatregel opgelegd in de vorm van het verminderen van een periodieke verhoging voor de duur van een jaar. Daarbij is opgemerkt dat, indien appellant zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan plichtsverzuim van welke aard dan ook, onvoorwaardelijk ontslag zal volgen.
1.5. Om hem een laatste kans te bieden is appellant per 24 januari 2011 overgeplaatst naar een andere locatie. Er zijn afspraken gemaakt over respect tonen, boodschappen doen onder werktijd en het zich houden aan de werktijden. Appellant heeft zich echter niet aan deze afspraken gehouden. Op 22 februari 2011 heeft hij een laatste waarschuwing ontvangen.
1.6. Appellant is op vrijdag 13 mei 2011 en maandag 16 mei 2011 niet op zijn werk verschenen. Bij brief van 16 mei 2011, door de teamleider bij appellant thuis bezorgd, is appellant verzocht zich telefonisch of op locatie te melden. Appellant heeft vervolgens geprobeerd telefonisch contact op te nemen met zijn teamleider en toen dat niet lukte heeft hij op de voicemail ingesproken dat hij ziek was. Later op de dag heeft appellant nogmaals gebeld met zijn teamleider en laten weten dat hij last had van zijn nek en dat hij de volgende dag weer zou komen werken. Op 17 mei 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen appellant en zijn teamleider waarvan een verslag is gemaakt dat door appellant en de teamleider is getekend. Appellant is daarop uitgenodigd voor een verantwoordingsgesprek op
15 juni 2011 alwaar hij niet verschenen is, omdat hij de uitnodiging niet zou hebben ontvangen. Bij aangetekende brief van 15 juni 2011 is appellant uitgenodigd voor een verantwoordingsgesprek op 27 juni 2011, waar hij zonder opgave van redenen niet is verschenen.
1.7. Bij brief van 4 juli 2011 heeft het college het voornemen geuit appellant onvoorwaardelijk ontslag te verlenen. Bij besluit van 29 november 2011 is appellant wegens ernstig plichtsverzuim met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd op grond van artikel 79, eerste lid, aanhef en onder j, artikel 86 en artikel 97, tweede lid, van het Ambtenarenreglement (AR).
1.8. Bij besluit van 25 april 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 november 2011 ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant op 13 mei 2011 en 16 mei 2011 ongeoorloofd afwezig is geweest en doorgaand gedrag vertoont dat een goed ambtenaar niet betaamt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zich wel degelijk heeft gehouden aan de procedures inzake ziekmelding. Hij heeft op 13 mei 2011 voor aanvang van zijn werkzaamheden gebeld met zijn teamleider en een voicemailbericht achtergelaten. Een paar uur later heeft hij opnieuw gebeld en zijn teamleider gesproken. Zij spraken af op 16 mei 2011 weer te bellen, hetgeen ook is gebeurd. Dat appellant het gespreksverslag van 17 mei 2011, waarin een andere gang van zaken staat vermeld, heeft getekend, wil nog niet zeggen dat hij achter de inhoud van dit verslag staat. Volgens appellant moest hij het verslag tekenen om zijn teamleider te helpen, omdat die anders in de problemen zou komen. Voorts is aangevoerd dat appellant naast de uitnodiging voor een gesprek op 15 juni 2011 ook de uitnodiging voor een gesprek op 27 juni 2011 niet heeft ontvangen. Tot slot is aangevoerd dat appellant in het geheel geen gewaarschuwd man was en zich altijd voorbeeldig heeft gedragen. Ter zitting is daaraan toegevoegd dat appellant de Nederlandse taal niet machtig is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant zich aan de hem verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt en dat deze plichtsverzuim opleveren. Vast staat dat appellant zowel op 13 mei 2011 als op 16 mei 2011 niet op zijn werk is verschenen. De teamleider van appellant heeft op 16 mei 2011 rond het middaguur een brief in de bus gedaan op het huisadres van appellant met daarin het verzoek aan appellant zich telefonisch of op de locatie te melden. Niet in geschil is dat appellant op 16 mei 2011 telefonisch contact heeft gehad met zijn teamleider over de reden van zijn afwezigheid. Van een ziekmelding vóór anvang van de werkzaamheden conform de Procedure Arbeidsverzuim en Re-integratie was echter geen sprake. Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij zich al op 13 mei 2011 ziek heeft gemeld bij zijn teamleider, maar hij heeft hiervoor geen enkel bewijs geleverd. De Raad kan deze stelling ook niet plaatsen in het licht van de brief van 16 mei 2011. Verder heeft appellant de gestelde eerdere ziekmelding niet aan de orde gesteld tijdens het gesprek met zijn teamleider op 17 mei 2011. Dat appellant het verslag van dit gesprek slechts zou hebben getekend om zijn teamleider te helpen omdat laatstgenoemde anders in de problemen zou komen, heeft appellant op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
4.2.
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het plichtsverzuim appellant niet volledig is toe te rekenen. Appellant was een gewaarschuwd man. Niet alleen omdat hem wegens plichtsverzuim drie disciplinaire maatregelen zijn opgelegd die in rechte vast staan, maar ook omdat expliciet kenbaar is gemaakt dat bij hernieuwd plichtsverzuim ontslag zou volgen. Nadat appellant was overgeplaatst is hem een laatste kans geboden. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat appellant gelet op zijn sociale vaardigheden, eenvoudige komaf en de aard van de functie, al jarenlang niet zou hebben begrepen welke regels er bij zijn werkgever gelden. Dat appellant de Nederlandse taal onvoldoende machtig zou zijn is niet gebleken. Onweersproken is dat appellant met zijn leidinggevenden altijd Nederlands heeft gesproken en ook ter zitting heeft hij, hoewel vergezeld van een tolk, in het Nederlands het woord gevoerd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen was het college bevoegd appellant disciplinair te straffen.
4.3.
De opgelegde straf van ontslag is gelet op het eerdere plichtsverzuim en de drie als gevolg daarvan opgelegde disciplinaire maatregelen alsmede de geuite waarschuwingen niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M.R. Schuurman

HD