ECLI:NL:CRVB:2014:1496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2014
Publicatiedatum
2 mei 2014
Zaaknummer
12-2477 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering AOW en ANW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, woonachtig in Marokko, had verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene Nabestaandenwet (ANW) voor haar overleden echtgenoot, die in Nederland had gewoond en gewerkt. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de echtgenoot van appellante, [H.], niet meer verzekerd was voor de volksverzekeringen na zijn terugkeer naar Marokko in 2002. De rechtbank had de beslissing van de Svb bevestigd, waarbij werd overwogen dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid naar nationaliteit was en dat de appellante niet in aanmerking kwam voor de vrijwillige verzekering.

De Raad heeft in zijn uitspraak verwezen naar eerdere uitspraken en heeft geoordeeld dat de appellante niet kan worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering. De Raad heeft benadrukt dat de Svb de echtgenoot van appellante tijdig had geïnformeerd over het verlies van zijn verzekering bij zijn vertrek naar Marokko. De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad heeft ook geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/2477 ANW
Datum uitspraak: 25 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 maart 2012, 11/4626 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante], wonende te [plaatsnaam], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad heeft ingestemd met het verzoek van mr. De Roy van Zuydewijn om de zaak aan te houden in afwachting van een beslissing van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een aantal klachten van deze gemachtigde in enkele met dit geding vergelijkbare zaken. Met een brief van 4 maart 2014 heeft mr. De Roy van Zuydewijn laten weten dat de klachten door het EHRM zijn afgewezen.
2.1.
De echtgenoot van appellante, [naam echtgenoot] ([H.]), heeft in Nederland gewoond en gewerkt. Hij is eind 2002, met behoud van zijn uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), naar Marokko teruggekeerd. Hij is op 24 juni 2005 aldaar overleden.
2.2.
De Svb heeft bij besluit van 19 mei 2011 geweigerd [H.], dan wel appellante namens hem, toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Nabestaandenwet (ANW). Na bezwaar is dit besluit gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van
18 augustus 2011 (bestreden besluit).
3.
De rechtbank heeft geen redenen gezien het bestreden besluit te vernietigen. Zij heeft daarbij overwogen dat appellante heeft verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering met een beroep op het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW voor de in de Europese Unie wonende uitkeringsgerechtigden van 19 december 2005, Stb. 720 (KB 720). Appellante meent dat sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid naar nationaliteit door [H.] niet toe te laten omdat hij niet woonachtig was in de Europese Unie. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 15 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3847, van oordeel dat er geen sprake is van discriminatie naar nationaliteit. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat, zo de vrijwillige verzekering al aangemerkt zou kunnen worden als een vorm van eigendom, dan wel een recht dat binnen het bereik van het eigendomsbegrip valt als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Eerste Protocol), de ontneming daarvan gerechtvaardigd en passend is. [H.] had zich immers, toen hij naar Marokko terugkeerde, kunnen aanmelden voor de vrijwillige verzekering voor de ANW.
4.
In hoger beroep is door en namens appellante herhaald wat al eerder was aangevoerd.
5.1.
De Raad ziet geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Voor de motivering van dit oordeel wordt aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank. Hieraan wordt nog toegevoegd dat de Raad in zijn uitspraak van 26 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM6338, met betrekking tot het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol heeft overwogen dat personen van wie de verplichte ANW-verzekering is geëindigd, in de gelegenheid zijn gesteld zich aansluitend vrijwillig te verzekeren tegen een premie die wordt berekend naar het daadwerkelijk genoten inkomen. Voor zover de verzekering ingevolge de ANW zou kunnen worden gekwalificeerd als een eigendomsrecht, is voor het ontnemen hiervan op deze wijze een toereikende compensatie geboden. Bovendien heeft de Svb [H.] bij brief van 21 maart 2003 laten weten dat hij door zijn vertrek naar Marokko niet meer verzekerd was voor de volksverzekeringen. Als deze mededeling voor [H.] niet duidelijk was geweest, had het op zijn weg gelegen hierover in contact te treden met de Svb.
5.2.
Uit 5.1 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) I.J. Penning

NW