ECLI:NL:CRVB:2014:1470

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
12-5658 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering om tijdelijke aanstelling om te zetten in een vaste aanstelling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. Appellante, die sinds begin 2008 op uitzendbasis werkzaam was bij de gemeente Breda, had een tijdelijke aanstelling die liep van 1 februari 2010 tot 1 februari 2012. Op 26 juli 2011 werd haar meegedeeld dat deze tijdelijke aanstelling niet zou worden omgezet in een vaste aanstelling of verlengd. Het daartegen ingediende bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de uitzendperiode niet meetelt voor de toepassing van artikel 2:4 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling / Bredase uitwerkingsovereenkomst (CAR/BUWO) en dat de Flexwet niet van toepassing is op ambtelijke rechtsverhoudingen, waardoor geen vaste aanstelling was ontstaan. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat de periode van uitzendwerk wel meetelt voor de toepassing van artikel 2:4 CAR/BUWO, en dat er mogelijk veranderingen in het ambtenarenrecht zouden kunnen leiden tot een andere rechtspraak over dit onderwerp. De Raad heeft echter in eerdere uitspraken bevestigd dat de uitzendperiode niet meetelt en heeft geen aanleiding gezien om hierover nu anders te oordelen. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

12/5658 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
31 augustus 2012, 11/6079 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Breda (college)
Datum uitspraak: 1 mei 2014
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A.M. Lemeer-Smeets hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Nanne en
C.I. Koffeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was vanaf begin 2008 op uitzendbasis werkzaam bij de gemeente Breda. Met ingang van 1 februari 2010 heeft het college appellante op grond van artikel 2:4, eerste lid, van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling / Bredase uitwerkingsovereenkomst (CAR/BUWO) in tijdelijke dienst aangesteld tot 1 februari 2012.
1.2. Op 26 juli 2011 heeft het college aan appellante laten weten dat haar tijdelijke aanstelling niet zal worden omgezet in een vaste aanstelling of zal worden verlengd. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 oktober 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - kort samengevat - onder verwijzing naar de rechtspraak van de Raad overwogen dat de uitzendperiode niet meetelt voor de toepassing van artikel 2:4 van de CAR/BUWO en dat de Flexwet niet van toepassing is op ambtelijke rechtsverhoudingen, zodat geen vaste aanstelling is ontstaan. De rechtbank heeft verder overwogen dat het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep beperkt tot de stelling dat de periode van uitzendwerk meetelt voor de toepassing van artikel 2:4 van de CAR/BUWO, zodat een vaste aanstelling is ontstaan. Ter onderbouwing van die stelling heeft appellante aangevoerd dat zij niet uitsluit dat er door de op stapel staande veranderingen in het ambtenarenrecht een omslag komt in de rechtspraak over dit onderwerp.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn uitspraken van 8 december 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BU9157), en
18 november 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2389), heeft de Raad overwogen dat, in het geval waarin sprake is van werkzaamheden op basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 7:690 van het Burgerlijk wetboek die voorafgaan aan de tijdelijke aanstelling, het te ver voert om de uitzendperiode mee te tellen voor de toepassing van een bepaling zoals
artikel 2:4 CAR/BUWO. In wat appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om hierover nu anders te oordelen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD