ECLI:NL:CRVB:2014:1468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
13-476 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor opleiding en verblijfskosten in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de vergoeding van kosten voor de opleiding Theologie en verblijfskosten van de appellant, die in dienst is bij de Minister van Defensie. De minister had in een eerdere beslissing op bezwaar, ter uitvoering van een tussenuitspraak, de kosten voor de opleiding toegewezen, maar de vergoeding van verblijfskosten geweigerd. De Raad oordeelt dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat de appellant geen aanspraak heeft op vergoeding van verblijfskosten, enkel omdat de opleiding door de overheid wordt bekostigd. De Raad verduidelijkt dat de aanspraak op vergoeding van maaltijden en verblijfskosten afhankelijk is van de vraag of deze van overheidswege worden verstrekt. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat de appellant recht heeft op vergoeding van maaltijden, indien deze niet van overheidswege worden verstrekt. De Raad vernietigt het besluit van de minister van 14 november 2013 op dit punt en veroordeelt de minister in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.678,50 bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de aanspraken van ambtenaren op vergoedingen in het kader van hun dienstverband.

Uitspraak

13/476 MAW, 14/451 MAW
Datum uitspraak: 1 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
19 december 2012, 12/5352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen een tussenuitspraak gedaan op 15 augustus 2013, 13/476 MAW-T (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de minister op 22 oktober 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. De minister heeft deze beslissing aangevuld bij besluit van 14 november 2013. Namens appellant heeft mr. C. van Kins een zienswijze omtrent het besluit van 14 november 2013 naar voren gebracht. De minister heeft hierop een schriftelijke reactie gegeven.
De Raad heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. De minister heeft in zijn beslissing van 22 oktober 2013 alsnog een vergoeding van de kosten van de opleiding Theologie toegekend en is in zoverre geheel aan appellant tegemoet gekomen. De minister heeft deze beslissing aangevuld bij besluit van 14 november 2013 en in een bijlage daarbij aangegeven dat appellant geen aanspraak heeft op vergoeding van verblijfskosten. Om redenen van proceseconomie zal de Raad deze laatste beslissing nog beoordelen.
1.2. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een uitzondering op de hoofdregel dat aanspraak bestaat op verblijfskosten. De Fontys Hogeschool waar appellant zijn opleiding volgt, behoort niet tot de door de overheid gesubsidieerde hogescholen. Appellant verwijst daarvoor naar een bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
1.3. De minister heeft zich in zijn reactie op het standpunt gesteld dat geen recht bestaat op een vergoeding van de verblijfskosten. De bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is niet aangepast aan de huidige stand van zaken. De opleiding wordt wel degelijk door de overheid bekostigd. Reeds hierom komt appellante niet in aanmerking voor een vergoeding van de verblijfskosten.
1.4. Op grond van artikel 13, tweede lid, van het Besluit dienstreizen defensie (Bdd) bestaat geen aanspraak op vergoeding van kosten voor het gebruik van maaltijden of logies indien de dienstreiziger in de gelegenheid is om op de plaats van bestemming van de dienstreis gebruik te maken van maaltijden of logies van overheidswege of vanwege een buitenlandse mogendheid, een buitenlandse krijgsmacht of een internationale organisatie en daar geen gebruik van maakt.
1.5. De Raad leidt uit de nota van toelichting (Stb. 1996, 192) af dat deze bepaling tot doel heeft de vergoeding van de verblijfskosten te beperken in situaties waarin voor de dienstreiziger een reële mogelijkheid bestaat om gebruik te maken van maaltijden of logies van overheidswege. Dit betekent dat voor een aanspraak op vergoeding van kosten van maaltijden doorslaggevend is of die maaltijden van overheidswege worden verstrekt. De minister heeft dan ook ten onrechte het standpunt ingenomen dat reeds uit het feit dat de opleiding van overheidswege wordt bekostigd volgt dat appellant geen aanspraak heeft op vergoeding. Geen aanspraak bestaat pas, indien de maaltijden van overheidswege worden verstrekt.
2.
Het voorgaande betekent dat het besluit van 14 november 2013 niet in stand kan blijven. De Raad is van oordeel dat de minister niet op goede gronden heeft bepaald dat appellant geen aanspraak heeft op vergoeding van maaltijden en zal op dit punt zelf in de zaak voorzien.
3.
Wat in de tussenuitspraak en in deze uitspraak is overwogen leidt tot de hieronder vermelde beslissing.
4.
Aanleiding bestaat om de minister te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 487,- in bezwaar, € 974,- in beroep en € 1.217,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 24 mei 2012 gegrond en vernietigt dat
besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 14 november 2013 gegrond voor zover daarin is
bepaald dat appellant geen aanspraak heeft op vergoeding van maaltijden en vernietigt dit
besluit op dit onderdeel;
- bepaalt dat appellant aanspraak heeft op vergoeding van maaltijden, indien deze niet van
overheidswege worden verstrekt en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde
deel van het besluit van 14 november 2013;
- bepaalt dat de minister aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 388,- vergoedt;
- veroordeelt de minister in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.678,50.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en C.H. Bangma en
B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2014.
(getekend) J.Th. Wolleswinkel
(getekend) S.K. Dekker

HD