ECLI:NL:CRVB:2014:1461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
13-4586 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de opleiding van een rechterlijk ambtenaar en de gevolgen voor het ontslagbesluit

In deze zaak heeft appellante, een rechterlijk ambtenaar in opleiding, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie, waarbij haar bezwaar tegen een benoemingsbesluit ongegrond werd verklaard. De appellante was per 1 april 2011 aangesteld als rechterlijk ambtenaar in opleiding, maar haar functioneren werd in de loop van de opleiding als onvoldoende beoordeeld. Na een tweede onvoldoende beoordeling werd haar opleiding per 4 juni 2012 beëindigd en werd haar ontslag verleend per 1 oktober 2012. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar heeft later in beroep aangevoerd dat de herroeping van de beoordeling van 6 april 2012 de grondslag van het ontslagbesluit heeft doen vervallen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante door de formulering in het ontslagbesluit werd afgeschrikt om bezwaar te maken. De Raad oordeelde dat als de beoordeling zou worden herroepen, het ontslag ook herzien zou moeten worden. De Raad heeft geoordeeld dat de Minister in dit geval appellante opnieuw in dienst had moeten nemen als rechterlijk ambtenaar in opleiding per 1 oktober 2012. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellante met terugwerkende kracht als rechterlijk ambtenaar in opleiding wordt aangesteld. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten van appellante en moet het griffierecht worden vergoed.

Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie in ontslagbesluiten en de rechten van ambtenaren in opleiding, vooral in situaties waarin beoordelingen worden herroepen.

Uitspraak

13/4586 AW
Datum uitspraak: 10 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Veiligheid en Justitie (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 juli 2013 (bestreden besluit), waarbij haar bezwaar tegen het benoemingsbesluit van verweerder van
21 maart 2013 ongegrond is verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2014. Appellante is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.W.E. van Erk de Rooij en
H. Springer.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is per 1 april 2011 aangesteld als rechterlijk ambtenaar in opleiding (raio) in tijdelijke dienst voor de duur van drie jaar. Zij is haar opleiding aangevangen bij de [naam rechtbank 1] in de sector strafrecht. De functievervulling in haar geheel tijdens deze opleiding is op 2 oktober 2011 beoordeeld als onvoldoende. Met ingang van 3 oktober 2011 heeft appellante een herkansing gekregen bij de sector strafrecht van de [naam rechtbank 2] voor een periode van zes maanden. Haar functioneren tijdens deze verlengde opleiding is op
6 april 2012 als onvoldoende beoordeeld.
1.2.
Gelet op deze tweede onvoldoende beoordeling heeft verweerder bij besluit van
1 juni 2012 met toepassing van artikel 8 van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren (Bora) de raio-opleiding van appellante per 4 juni 2012 beëindigd. Bij besluit van
27 juni 2012 heeft verweerder appellante voorts met toepassing van artikel 27 van het Bora met ingang van 1 oktober 2012 ontslag verleend. Tegen deze beide besluiten heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 4 maart 2013 heeft verweerder de beoordeling van
6 april 2012 herroepen.
1.4.
Bij besluit van 21 maart 2013 heeft verweerder appellante vervolgens per 1 april 2013 (opnieuw) in tijdelijke dienst voor een periode van twintig maanden aangesteld als raio. Appellante heeft in dit verband een herkansingsperiode gekregen van drie maanden bij de[naam rechtbank 3]
1.5.
Appellante heeft zich in bezwaar tegen het besluit van 21 maart 2013 op het standpunt gesteld dat haar dienstverband per 1 oktober 2012 dient te worden hersteld. Bij het bestreden besluit van 10 juli 2013 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het ontslagbesluit van 27 juni 2012 in rechte is komen vast te staan nu appellante tegen dit besluit noch tegen het besluit van 1 juni 2012 tot beëindiging van haar opleiding bezwaar heeft gemaakt.
2.
Appellante heeft in beroep aangevoerd dat door de herroeping van de beoordeling van
6 april 2012 de grondslag van het ontslagbesluit is vervallen. Voorts heeft zij gesteld dat zij wel degelijk heeft overwogen bezwaar te maken tegen de besluiten van 1 juni 2012 en
27 juni 2012, maar dat zij dit niet heeft gedaan wegens in deze besluiten opgenomen mededelingen over herziening van het ontslagbesluit bij slagen van haar bezwaar tegen de beoordeling.
3.
De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
In het ontslagbesluit van 27 juni 2012 is het volgende vermeld.
“Indien als mogelijk gevolg van het door u ingestelde bezwaar tegen de beoordeling het besluit tot beëindiging van de opleiding zal worden ingetrokken, zal uiteraard ook dit besluit worden herzien.”
3.2.
Aannemelijk en ook geenszins onbegrijpelijk is dat appellante, zoals zij heeft gesteld, door deze passage is afgehouden van het maken van (afzonderlijk) bezwaar tegen het ontslagbesluit. Het ontslagbesluit is volledig gebaseerd op het besluit tot beëindiging van de opleiding, dat weer geheel berust op de onvoldoende beoordeling. Deze passage dient zo te worden opgevat dat als de beoordeling zou worden herroepen, het ontslag, kennelijk ook zonder dat daartegen bezwaar was gemaakt, eveneens zou worden herzien. Het niet maken van bezwaar tegen het ontslagbesluit kan appellante daarom niet worden tegengeworpen. Hetzelfde geldt voor het besluit van 1 juni 2012 tot beëindiging van de opleiding, waarin een vergelijkbare passage was genomen.
3.3.
Ingeval verweerder voor de taak had gestaan op een bezwaar tegen het ontslagbesluit te beslissen, had het op zijn weg gelegen om bij herroeping van de beoordeling als eigenlijke grond voor het ontslag, dit ontslag ongedaan te maken en de opleiding voort te zetten. Ter zitting is dit door verweerder erkend. Hieruit volgt dat verweerder appellante ingaande
1 oktober 2012 opnieuw als raio in dienst had moeten nemen. Nu hij dit niet heeft gedaan slaagt het beroep en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en met herroeping van het besluit van 21 maart 2013 bepalen dat appellante per 1 oktober 2012 weer als raio in tijdelijke dienst is aangesteld.
4.
Aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 7,60 aan reiskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 10 juli 2013;
- herroept het besluit van 21 maart 2013;
- bepaalt dat appellante met ingang van 1 oktober 2013 wordt aangesteld als rechterlijk
ambtenaar in opleiding;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 7,60;
- bepaalt dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht van € 160,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en R. Kooper en
J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2014.
(getekend) J.Th. Wolleswinkel
(getekend) P. Uijtdewillegen
JvC