ECLI:NL:CRVB:2014:1453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
13-2133 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking van het hoger beroep door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep onder zaaknummer 13/2133 WW. De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 maart 2013. Tijdens de zitting op 5 februari 2014 heeft de appellant het hoger beroep ingetrokken. Namens de betrokkene, die niet aanwezig was, heeft mr. F. Reith verzocht om veroordeling van de appellant in de proceskosten.

De Raad heeft vastgesteld dat, volgens artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht, in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten. De Raad heeft geoordeeld dat de proceskosten die door de betrokkene zijn gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs moeten worden vergoed. De kosten zijn begroot op € 487,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de appellant veroordeeld in de kosten van de betrokkene tot het genoemde bedrag. Deze uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter B.M. van Dun en griffier M.M. Spaans.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 april 2014
13/2133 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 maart 2013, 12/2515 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. F. Reith een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op woensdag 5 februari 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden. Betrokkene en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen.
Ter zitting heeft appellant het hoger beroep ingetrokken.
Namens betrokkene heeft F. Reith verzocht appellant te veroordelen in de proceskosten.
Appellant heeft geen verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:118, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld in de proceskosten.
De Raad stelt vast dat namens appellant ter zitting het hoger beroep is ingetrokken en dat namens betrokkene een verzoek om veroordeling van appellant in de proceskosten in beroep en hoger beroep is gedaan.
De namens betrokkene gevraagde proceskosten voor de procedure in beroep kunnen niet worden toegewezen. De rechtbank heeft appellant in de aangevallen uitspraak veroordeeld in de proceskosten in beroep en betrokkene heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze proceskostenveroordeling. De door de rechtbank uitgesproken proceskostenvergoeding valt daarom buiten de grenzen van het geding in hoger beroep.
De Raad ziet aanleiding om appellant te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 487,- in hoger beroep (1 punt voor het verweerschrift).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt appellant in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 487,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van M.M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M.M. Spaans

QH