ECLI:NL:CRVB:2014:1447

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
12-4366 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag op grond van de Wet Wajong met betrekking tot medische beperkingen en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag op grond van de Wet Wajong door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N.C.A. Elias-Boots, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag, die was gebaseerd op een besluit van 17 februari 2011. Het Uwv had de aanvraag afgewezen omdat de appellant, ondanks zijn medische beperkingen, in staat werd geacht om gemiddeld 30 tot 32 uur per week te werken. De bezwaarverzekeringsarts had in haar rapportage de medische beperkingen van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat deze in overeenstemming waren met de geduide functies. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep onderschreef deze conclusie.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn belastbaarheid onjuist was vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische klachten, waaronder hersenletsel en dyslexie. Hij betwistte ook de vaststelling van het maatmanloon op het wettelijk minimumloon en stelde dat zijn maatmaninkomen op basis van zijn diploma en stage hoger zou moeten worden vastgesteld. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de argumenten van de appellant voldoende had weerlegd en dat er geen aanleiding was om de FML aan te passen. De Raad bevestigde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Wet Wajong, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 25% was.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en dat de appellant niet in zijn hoger beroep was geslaagd.

Uitspraak

12/4366 WWAJ
Datum uitspraak: 30 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
9 juli 2012, 12/322 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.C.A. Elias-Boots, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Elias-Boots. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 17 februari 2011 heeft het Uwv de aanvraag van appellant van
3 december 2010 op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) afgewezen.
1.2. Het Uwv heeft het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van
13 december 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank daartoe overwogen geen reden te hebben om te twijfelen aan de zorgvuldigheid waarmee de verzekeringsartsen hun onderzoek hebben verricht. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank evenmin reden om de geschiktheid van appellant voor de geduide functies in twijfel te trekken. Belastende aspecten in de functies die de belastbaarheid van appellant wellicht te boven zouden kunnen gaan, zijn naar het oordeel van de rechtbank van een voldoende deugdelijke motivering voorzien. Aangezien appellant in de geduide functies een loon kan verdienen dat na vergelijking met het zogenaamde maatmanloon leidt tot een arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%, heeft het Uwv terecht geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet Wajong toe te kennen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn belastbaarheid onjuist is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 januari 2011. Er is te weinig rekening gehouden met zijn medische klachten als gevolg van hersenletsel na het hem op 28 juli 2007 overkomen ongeval. Zo is onder meer ten onrechte geen beperking aangenomen ten aanzien van het vasthouden en verdelen van de aandacht. Voorts is geen rekening gehouden met zijn dyslexie. Het opvolgen van schriftelijke instructies beïnvloedt in ieder geval zijn handelingstempo.
3.2.
Met betrekking tot de geduide functies heeft appellant aangevoerd dat zij qua urenomvang de gestelde urenbeperking tot 30 uur per week te boven gaan. Voorts stelt appellant zich op het standpunt dat hij niet kan voldoen aan de belastende factoren in de geduide functies als het gaat om herinneren, de specifieke voorwaarden voor het persoonlijk en sociaal functioneren in arbeid en probleem oplossen, althans dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de belastingen in de functies vallen binnen de door de
(bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid.
3.3.
Appellant maakt nadrukkelijk bezwaar tegen de vaststelling van het maatmanloon op het wettelijk minimumloon. Hij stelt zich op het standpunt dat zijn maatmaninkomen op basis van zijn op 1 juli 2008 behaalde diploma Grafische School: Mediavormgever (mbo) met toepassing van de hardheidsclausule dient te worden vastgesteld op ten minste 150% van het wettelijk minimumloon.
3.4.
Vervolgens heeft appellant op 21 februari 2014 een psychiatrische expertise in het geding gebracht, opgesteld door prof. dr. G.F. Koerselman en gedateerd 26 augustus 2012. Uit dit rapport blijkt volgens appellant dat hij weliswaar geen grove concentratiestoornissen heeft, maar door zijn gepieker en onzekerheid wordt hij wel afgeleid bij gevaarlijke taken. Koerselman adviseert hem niet bloot te stellen aan werkzaamheden met gevaarlijke machines of met andere vormen van persoonlijk risico, bijvoorbeeld werk op ladders of steigers. Ook moet enige voorzichtigheid in acht worden genomen bij taken die intensieve of een lang volgehouden concentratie vergen en is terughoudendheid geboden ten aanzien van de belasting door stressfactoren zoals frequente deadlines of productiepieken. Deze aspecten zijn ten onrechte niet terug te vinden in de FML, althans in onvoldoende mate.
3.5.
Ter onderbouwing van zijn stelling omtrent de vaststelling van het maatmanloon heeft appellant nog overgelegd een gedeelte uit de CAO voor het omroeppersoneel zoals van toepassing in de periode 1 april 2007 tot en met 31 maart 2009. Op basis van het daarbij behorende functieraster is de functie van cameraman ingedeeld in functiegroep F of G, waarbij een salaris hoort van minimaal € 2.048,55 te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 6% decembertoeslag (totaal € 2.345,18 bruto per maand). Dit is meer dan 150% van het minimumloon en aldus is de hardheidsclausule wel van toepassing.
3.6.
Bij brief van 6 maart 2014 heeft appellant nogmaals stukken ingezonden om zijn stelling te onderbouwen dat hij op basis van zijn diploma en zijn bij [omroep] doorgebrachte stage als camjo (cameraman/journalist) aanspraak kan maken op een G-functie met een aanvangssalaris van € 2.450,- bruto per maand.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet Wajong. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank tot haar oordeel hebben geleid. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, wordt aanvullend het volgende overwogen.
4.3.
De bezwaarverzekeringsarts gaat in haar rapport van 28 februari 2014 in op hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische beperkingen en ook daarmee kan de Raad zich verenigen. De bezwaarverzekeringsarts bespreekt de overwegingen van Koerselman afzonderlijk en motiveert overtuigend waarom zij geen aanleiding ziet om tot aanpassing van de FML te komen. Met name de afwezigheid van cognitieve stoornissen, in samenhang bezien met het gestructureerde werk zonder veel chaos of hectiek, waarvoor appellant geschikt wordt geacht, kan als afdoende motivering gelden om de FML niet aan te passen. Uit de overige overwegingen van Koerselman kan evenmin worden afgeleid dat de belastbaarheid van appellant is onderschat. Het rapport van Koerselman, dat is uitgebracht in het kader van de letselschadeprocedure en waarin wordt geconcludeerd tot een blijvend functieverlies op psychiatrisch gebied van 5%, heeft bij
de Raad dan ook niet geleid tot twijfel aan de zorgvuldigheid waarmee de verzekeringsartsen hun onderzoek hebben verricht.
4.4.
Hetgeen appellant heeft gesteld met betrekking tot het maatmanloon en de hardheidsclausule wordt opgevat als een beroep op artikel 6, derde en vierde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: Schattingsbesluit). Deze artikelen luiden als volgt (voor zover hier van belang):
“ 3. Het maatmaninkomen Wet Wajong is voor de jonggehandicapte die:
a. geen inkomsten uit arbeid geniet, 108% van het bedrag dat voor een werknemer van dezelfde leeftijd geldt als minimumloon per uur op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
b. …….
4.
Het maatmaninkomen van de jonggehandicapte, bedoeld in het derde lid, wordt hoger gesteld, en ten minste op een bedrag gelijk aan anderhalf maal het bedrag dat voor de belanghebbende geldt als minimumloon per uur op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, indien de jonggehandicapte:
a. arbeidsongeschikt is geworden binnen één jaar onmiddellijk voorafgaande aan het behalen van een diploma, dan wel na het behalen van een diploma, aan een beroepsgerichte opleiding die opleidt voor een beroep waarvan het aanvangssalaris ten minste gelijk is aan anderhalf maal het bedrag dat voor een werknemer van dezelfde leeftijd geldt als minimumloon op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;”
4.5.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de arbeidskundige kant van de beoordeling zijn voldoende gemotiveerd weerlegd in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 10 oktober 2012. Daarbij wordt met name verwezen naar het bijgevoegde Intermediair Salariscompas, waaruit valt af te leiden dat een beginnend camjo met hbo-opleiding minder verdient dan 150% van het minimumloon. Aangezien appellant een mbo-opleiding heeft afgerond op 1 juli 2008, hij op de datum na 52 weken arbeidsongeschiktheid, 25 juli 2008, geen inkomen had en niet beschikte over werkervaring anders dan in de vorm van een studiegerelateerde stage bij [omroep], is het niet aannemelijk dat hij op die datum als cameraman zou zijn ingeschaald in functiegroep F of G, zoals hierboven in 3.5 en 3.6 aangegeven. Het door appellant overgelegde deel van de CAO voor het Omroeppersoneel biedt in het licht van de door het Uwv ingebrachte gegevens onvoldoende aanknopingspunten om het standpunt van appellant te ondersteunen dat hij tenminste een aanvangssalaris zou kunnen ontvangen dat toepassing voor de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 6, vierde lid, onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, Stb. 2000, 307, zou rechtvaardigen. Het Uwv heeft terecht de hoofdregel, zoals vastgelegd in artikel 6, derde lid, onder a, van het Schattingsbesluit, toegepast.
4.6.
Ook de overige door appellant in hoger beroep aangevoerde gronden treffen geen doel. Zoals door de bezwaarverzekeringsarts uiteengezet in haar rapport van 17 september 2012 leidt een trager leestempo ten gevolge van dyslexie niet tot het aannemen van beperkingen op handelingstempo. Daartoe bestaat wel aanleiding in geval van algehele traagheid in denken en doen, vaak als gevolg van een ernstige psychiatrische of neurologische aandoening. Bij appellant is hiervan bij einde wachttijd geen sprake. Met betrekking tot de urenbeperking motiveert de bezwaarverzekeringsarts dat zij appellant in staat acht gemiddeld ongeveer 30 en ook 32 uur per week te werken. Daarmee is de omvang van de geduide functies in overeenstemming.
4.7.
Gelet op hetgeen in 4.2 tot en met 4.6 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Omdat het hoger beroep niet slaagt volgt uit artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk is, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. Heeremans

HD