ECLI:NL:CRVB:2014:1445

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
12-3779 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van geschiktheid voor functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem per 3 mei 2011 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank concludeerde dat de geduide functies passend waren en dat er geen reden was om aan de juistheid van het medisch onderzoek te twijfelen. Appellant had in hoger beroep zijn bezwaren herhaald, waarbij hij stelde dat hij meer beperkt was dan in de FML was weergegeven en dat hij niet voldeed aan de diploma-eisen van de functies.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. Appellant was gezien door de verzekeringsarts en er was informatie van de behandelend sector betrokken bij de beoordeling. De Raad concludeerde dat appellant in staat was de werkzaamheden van de geduide functies te verrichten, gezien zijn MTS-opleiding en de gestelde opleidingseisen. De Raad wees erop dat de gedingstukken geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de professionele beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3779 WIA
Datum uitspraak: 30 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
31 mei 2012, 12/430 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 19 maart 2014, waar partijen - met bericht - niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 30 mei 2011 heeft het Uwv geweigerd appellant per 3 mei 2011 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.2. Bij besluit van 10 januari 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 30 mei 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is - samengevat - overwogen dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de belastbaarheid van appellant per 3 mei 2011 is vastgelegd. De rechtbank ziet in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid daarvan. Het is de rechtbank niet gebleken dat het verzekeringsgeneeskundigonderzoek onzorgvuldig zou zijn geweest. Er heeft (dossier)onderzoek plaatsgevonden, appellant is op het spreekuur gezien en er is informatie van derden bij het onderzoek betrokken. De rechtbank heeft geen aanwijzingen kunnen vinden om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant per 3 mei 2011 is overschat. Met betrekking tot de vraag of de geduide functies passend zijn, heeft de rechtbank overwogen dat uit de gedetailleerde beschrijvingen van de in deze functies optredende belastingen blijkt dat deze de in de FML vastgestelde belastbaarheid niet te boven gaan. Dat leidt volgens de rechtbank tot de slotsom dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%.
3.
Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar hetgeen hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, - zakelijk weergegeven - herhaald dat hij het niet eens is met de medische en arbeidskundige beoordeling. Hij is meer beperkt dan in de FML is weergegeven. Appellant betwijfelt of de (bezwaar)verzekeringsartsen wel echte artsen zijn. Daarnaast geeft hij te kennen dat hij met zijn klachten de geduide functies niet kan verrichten. Ook voldoet hij niet aan de diploma-eisen van de functies. Appellant heeft een groot aantal (medische en overige) stukken ingediend om zijn stellingen te onderbouwen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Er is geen reden voor het oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant onzorgvuldig of onjuist is verricht of dat de beperkingen niet goed zijn weergegeven in de FML. Appellant is op het spreekuur van de verzekeringsarts gezien. De bezwaarverzekeringsarts heeft de hoorzitting bijgewoond. Daarnaast heeft hij informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. Appellant heeft in hoger beroep een groot aantal stukken in geding gebracht. Uit die stukken valt echter niet af te leiden dat de beperkingen voor het verrichten van arbeid niet juist zijn ingeschat. De stukken hebben ofwel geen betrekking op de in geding zijnde datum, of zijn te algemeen van aard of bevatten gegevens die al bij het Uwv bekend waren en zijn meegewogen bij de beoordeling. Voor zover de klachten van appellant medisch objectiveerbaar zijn, zijn deze reeds opgenomen in de FML.
4.3.
De Raad oordeelt voorts dat, uitgaande van de juistheid van de FML, appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan de geduide functies te verrichten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de signaleringen die aangeven dat er mogelijk een overschrijding van de belastbaarheid op een onderdeel is, besproken. De Raad acht deze motiveringen toereikend. Ook overigens moet appellant in staat worden geacht de functies te verrichten. Immers, appellant voldoet, met zijn MTS-opleiding, aan de gestelde opleidingseisen en niet is gebleken dat hij vanwege zijn beperkingen niet in staat is bij de functies behorende interne opleidingen te volgen. Appellant voldoet zowel aan de gestelde diploma-eisen als aan het gevraagde niveau.
4.4.
Tot slot overweegt de Raad dat, hoewel appellant duidelijk een andere mening heeft, de gedingstukken geen aanleiding geven om te twijfelen aan de professionele en integere beoordeling door de verzekeringsartsen en andere medewerkers van het Uwv. Voor zover appellant wenst te controleren of de (bezwaar)verzekeringsartsen BIG-geregistreerd zijn, wijst de Raad erop dat dit register openbaar toegankelijk is.
5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. Heeremans
sg