ECLI:NL:CRVB:2014:1442

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
12-2428 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor WAO-functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante had zich ziek gemeld op 26 april 2011 en ontving een ZW-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat zij per 25 september 2011 weer geschikt was voor de in het kader van de WAO-beoordeling geduide functies. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond.

Tijdens de zittingen is appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. M.M. Volwerk, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer en drs. J.C. van Beek. De Raad heeft deskundigen geraadpleegd, waaronder psychiater dr. E. van Duijn, die concludeerde dat appellante lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis. De deskundige bevestigde de eerdere bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen en stelde dat er voldoende rekening is gehouden met de psychische klachten van appellante bij de beoordeling van haar geschiktheid voor werk.

De Raad oordeelde dat de deskundige voldoende onderbouwd was in zijn rapport en dat er geen reden was om aan te nemen dat de deskundige niet bekwaam was om de gezondheidstoestand van appellante te beoordelen. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen ruimte was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

12/2428 ZW
Datum uitspraak: 30 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
14 maart 2012, 11/9285 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M. Volwerk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2013. Appelante is verschenen, bijgestaan door mr. Volwerk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De door de Raad als deskundige benoemde psychiater dr. E. van Duijn (deskundige) heeft op 9 oktober 2013 gerapporteerd.
Partijen hebben een zienswijze ingediend.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 19 maart 2014. Appelante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Volwerk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1. Met ingang van 25 oktober 2006 is de uitkering van appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) beëindigd, omdat zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2. Appellante heeft zich per 26 april 2011 vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens psychische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Op verzoek van het Uwv heeft psychiater dr. P.L. Remijnse een psychiatrische expertise verricht bij appellante. Appellante is vervolgens op 12 september 2011 op het spreekuur van een verzekeringsarts geweest, die haar met ingang van 25 september 2011 weer geschikt heeft geacht voor de in het kader van de WAO-beoordeling geduide functies. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 22 september 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van
25 september 2011 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.3. Bij besluit van 28 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 september 2011, onder verwijzing naar een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 26 oktober 2011, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante een behandeladvies van 5 maart 2012 van het Psychotrauma diagnosecentrum (PDC) overgelegd. Appellante heeft gesteld dat er, gelet op het onderzoek en de door psychiater T. van Oss van het PDC gestelde diagnose, ernstige beperkingen zijn voor wat betreft de mogelijkheden tot werk. Appellante is van mening dat psychiater Van Duijn niet deskundig is op het gebied van posttraumatische stressstoornis, dissociatieve identiteitsstoornis en dissociatieve stoornis. Appellante heeft verzocht de behandeling aan te houden in afwachting van nadere onderzoekgegevens van klinisch psycholoog en psychotherapeut S. Boon.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
De Raad acht zich voldoende voorgelicht met betrekking tot beperkingen, die als objectief vast te stellen gevolg van ziekte en gebreken aanwezig zijn ten tijde voor dit geding van belang en ziet derhalve geen reden voor aanhouding als door appellante is verzocht.
4.3.
In het op verzoek van de Raad uitgebrachte rapport van 9 oktober 2013 heeft de deskundige op grond van het door hem ingestelde onderzoek geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven. Gezien de chronische aard van de aandoening en het verhaal van appellante, moet er op 25 september 2009 ook sprake zijn geweest van een persoonlijkheidsstoornis, wat bevestigd wordt in een groot deel van de eerdere onderzoeksrapporten. De deskundige stelt vast dat bij appellante sprake is van beperkingen op het gebied van het persoonlijk en sociaal functioneren. Hij acht appellante ernstig beperkt ten aanzien van het uiten van eigen gevoelens. Ook ten aanzien van het omgaan met conflicten en het hanteren van emotionele problemen van anderen wordt appellante ‘sterk beperkt’ geacht. De deskundige meent dat appellante ‘beperkt’ is op het gebied van samenwerken.
4.4.
De door de deskundige gebezigde motivering is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Ook anderszins zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de deskundige gezien de specifieke problematiek van appellante niet voldoende deskundig zou zijn om haar gezondheidstoestand te beoordelen.
4.5. Gelet op de onder 4.3 weergegeven conclusie van de deskundige kan worden vastgesteld dat de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen door de deskundige worden bevestigd. Uit het rapport van de deskundige blijkt dat bij de beoordeling van de geschiktheid van appellante voor de eerder geduide functies, met de door de deskundige vastgestelde psychische klachten in voldoende mate rekening is gehouden.
5.
Bovenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) Z. Karekezi

IJ