ECLI:NL:CRVB:2014:1420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
14-1633 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende Krijgsmachtpredikant

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.J. de Haas, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn verzoek om een vaste aanstelling als Krijgsmachtpredikant was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het rendementscriterium, waarbij de minister van Defensie, vertegenwoordigd door mr. R.A.W.C. Naalden, het verzoek had bestreden. Verzoeker heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat zijn tijdelijke aanstelling per 26 januari 2014 was beëindigd, wat leidde tot een aanzienlijk inkomensverlies. Hij stelde dat hij in een moeilijke financiële situatie verkeerde, met een gezin en hypotheeklasten.

De voorzieningenrechter heeft op 14 april 2014 de zaak behandeld. Tijdens de zitting heeft verzoeker zijn situatie uiteengezet, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn financiële noodsituatie. Hij ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet, aangevuld tot 80% van het dagloon, en had zich kunnen voorbereiden op het verval van zijn inkomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de afstand tot het militaire bedrijf en de mogelijkheid om een nieuwe werkkring te vinden, geen redenen waren om een voorlopige voorziening te treffen. Gezien deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, in aanwezigheid van griffier M. Sahin, op 22 april 2014.

Uitspraak

14/1633 AW-VV
Datum uitspraak: 22 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
De Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. M.J. de Haas hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (rechtbank) van 24 januari 2014, 12/3980 (aangevallen uitspraak). Tevens heeft mr. De Haas een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. De Haas. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.A.W.C. Naalden.

OVERWEGINGEN

1.
Verzoeker is met ingang van 26 januari 2009 aangesteld als Krijgsmachtpredikant in tijdelijke dienst voor de duur van vijf jaar. Bij rekest van 27 april 2012 heeft verzoeker gevraagd om hem een vaste aanstelling te verlenen. Dat verzoek is afgewezen en die afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 oktober 2012 (bestreden besluit). Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat verzoeker gelet op zijn leeftijd bij aanstelling niet voldoet aan het zogenaamde rendementscriterium, met als consequentie dat aan hem geen vaste aanstelling wordt verleend. Voorts is niet gebleken van strijd met enige rechtsregel van ongeschreven recht of enig algemeen rechtsbeginsel op grond waarvan de minister gehouden zou zijn verzoeker een vaste aanstelling te verlenen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht tot schorsing van het primaire besluit, het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak en te bepalen dat zijn aanstelling herleeft tot zes weken nadat de Raad uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak.
4.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ter onderbouwing van het spoedeisende belang heeft verzoeker gesteld dat zijn tijdelijke aanstelling van vijf jaar is beëindigd per 26 januari 2014, met als gevolg dat zijn inkomen met € 600,- per maand is verminderd. Verzoeker is gehuwd, heeft vijf thuiswonende kinderen, waarvan drie een MBO-opleiding volgen, en hij heeft vaste hypotheeklasten. Door het inkomensverlies bevindt hij zich in een moeilijke financiële situatie.
4.3.
Door verzoeker zijn geen stukken in het geding gebracht die kunnen dienen ter onderbouwing van een bij hem bestaande financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter acht een dergelijke situatie ook op voorhand niet aannemelijk, nu verzoeker een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, aangevuld tot 80% van het dagloon met een uitkering op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie. Daarbij wist verzoeker dat en wanneer zijn tijdelijke aanstelling zou eindigen, zodat hij zich al lange tijd heeft kunnen voorbereiden op de consequenties van het verval van inkomen. Onder deze omstandigheden is een situatie van voldoende (financiële) spoedeisendheid onvoldoende aangetoond.
4.4.
De omstandigheid dat er, nu verzoeker zijn functie bij Defensie niet meer uitoefent, afstand ontstaat tot het militaire bedrijf, kan evenmin worden aangemerkt als een belang dat noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd geraakt dat de duur van de bodemzaak voor verzoeker een onoverbrugbare belemmering zou vormen om in het geval zijn hoger beroep zou slagen, na ommekomst daarvan de functie weer volledig te vervullen.
4.5.
Evenmin is het gegeven dat verzoeker indien hij een nieuwe werkkring vindt en zich bijvoorbeeld als dominee verbindt aan een gemeente met als consequentie dat hij zich moeilijk zal kunnen losmaken uit die nieuwe gemeente, een grond die maakt dat sprake is van een situatie waarin sprake is van onverwijlde spoed tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat niet voldaan is aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed, zodat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2014.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M. Sahin

IJ