ECLI:NL:CRVB:2014:1381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
12-5163 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen en schending van inlichtingen- en medewerkingsverplichting

In deze zaak gaat het om de herziening van het AOW-pensioen van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, geboren op 27 december 1935, ontving sinds 1 december 2000 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft zijn pensioen herzien naar dat van een gehuwde, na een onderzoek naar zijn leefsituatie. Dit onderzoek werd gestart na een verzoek van appellant om informatie over de gevolgen van samenwonen voor zijn AOW-pensioen. Tijdens een steekproef in augustus 2009 werd vastgesteld dat appellant mogelijk samenwoonde met zijn ex-echtgenote, wat hij ontkende. De Svb besloot op basis van deze bevindingen om de uitbetaling van het AOW-pensioen gedeeltelijk te schorsen en later te herzien. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de Svb terecht had gehandeld op basis van de niet-nakoming van de inlichtingen- en medewerkingsverplichting door appellant. De Raad stelde vast dat er voldoende reden was voor de Svb om een huisbezoek af te leggen en dat appellant niet had meegewerkt aan het onderzoek, waardoor zijn recht op AOW-pensioen niet kon worden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan op 15 april 2014.

Uitspraak

12/5163 AOW
Datum uitspraak: 15 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 september 2012, 11/1972 en 11/6106 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1], Spanje (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 12/5198 AOW, plaatsgehad op 4 maart 2014, waar appellant, met bericht, niet is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd. In zaak 12/5198 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren op 27 december 1935, is van 14 augustus 1965 tot en met
9 oktober 1986 gehuwd geweest met [M.] ([M.]), geboren op 29 maart 1934. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden. Beiden zijn woonachtig in Spanje.
1.2.
Appellant ontving met ingang van 1 december 2000 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), berekend naar de norm voor een alleenstaande. [M.] ontving met ingang van 1 maart 1999 AOW-pensioen, eveneens berekend naar de norm voor een alleenstaande
1.3.
Bij brief van 13 oktober 2008 heeft appellant de Svb verzocht hem te informeren over de gevolgen voor het AOW-pensioen indien twee pensioengerechtigde willen gaan samenwonen, terwijl zij nu ieder voor zich AOW-pensioen ontvangen. Als leeftijd van de betrokken pensioengerechtigden die samenwoning overwegen, heeft hij 74 en 73 jaar genoemd.
1.4.
In augustus 2009 heeft in het kader van een steekproef een onderzoek naar de leefsituatie van appellant plaatsgevonden. De bevindingen van het bezoek zijn vastgelegd in het zogeheten rapportageformulier Bureau Sociale Zaken Spanje (rapportageformulier). In verband met het onderzoek hebben medewerkers van het Bureau van de Sociaal Attaché van de Nederlandse Ambassade (medewerkers) op 5 augustus 2009 een bezoek gebracht aan het op dat moment bij de Svb bekende woonadres van appellant in [woonplaats 2]. De medewerkers hebben appellant op het opgegeven adres niet aangetroffen. Wel troffen zij de broer van appellant aan die hen meedeelde dat appellant was verhuisd naar [woonplaats 3] en dat hij dacht dat appellant daar woonde met zijn vriendin. Op 6 augustus 2009 hebben de medewerkers een bezoek gebracht aan het nieuwe woonadres van appellant in [woonplaats 3]. Tijdens het bezoek hebben zij waargenomen dat op de brievenbus in het portaal van het appartementencomplex waar appellant woonde, de namen van appellant en [M.] stonden vermeld. Appellant heeft tegenover de medewerkers ontkend dat hij samenwoont met [M.] en verklaard dat zij bij haar broer woont en zijn adres slechts als postadres gebruikt. Nadat de medewerkers door de gemeentelijke autoriteiten op de hoogte waren gesteld van het adres waar [M.] in de gemeente [woonplaats 3] stond ingeschreven, hebben zij op 27 augustus 2009 een bezoek gebracht aan dit adres, maar daar niemand aangetroffen.
1.5.
Op 21 januari 2010 hebben de medewerkers appellant opnieuw op zijn woonadres in [woonplaats 3] bezocht. De bevindingen van dit bezoek zijn ook vastgelegd in een rapportageformulier. De medewerkers hebben waargenomen dat de namen van appellant en [M.] nog steeds op de brievenbus stonden vermeld. Nadat de medewerkers bij appellant hadden aangebeld en de reden en het doel van het bezoek hadden meegedeeld is appellant boos geworden. Hij bleek niet bereid medewerking te verlenen aan het onderzoek en heeft zodanig dreigende taal tegenover de medewerkers geuit, dat zij ervoor hebben gekozen het appartementencomplex te verlaten. Uit het rapportageformulier blijkt voorts dat tijdens het gesprek met appellant, [M.] uit de woonkamer naar het halletje kwam om polshoogte te nemen, zich in het gesprek heeft gemengd en heeft gevraagd of het een probleem is als zij hier woont.
1.6.
De bevindingen van het onderzoek zijn aanleiding geweest voor de Svb om bij besluit van 5 februari 2010 (besluit 1) de uitbetaling van het AOW-pensioen met ingang van
1 februari 2010 gedeeltelijk te schorsen.
1.7.
Bij besluit van 15 maart 2010 (besluit 2) heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant met ingang van 1 februari 2010 herzien naar een AOW-pensioen voor een gehuwde.
1.8.
Bij besluit van 7 juli 2010 heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
1.9.
Bij uitspraak van 21 december 2010 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
7 juli 2010 gegrond verklaard. De rechtbank heeft dat besluit voor zover het ziet op besluit 1 in stand gelaten. De rechtbank heeft het besluit van 7 juli 2010 vernietigd voor zover het ziet op besluit 2 en de Svb opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
1.10.
Bij besluit van 11 februari 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen besluit 2 opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op de overweging dat appellant geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek van de medewerkers. Als gevolg daarvan heeft de Svb niet kunnen vaststellen of er nog recht op ouderdomspensioen bestaat voor een alleenstaande.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Samengevat stelt hij zich op het standpunt dat er geen redelijke grond was voor de Svb om een huisbezoek bij hem af te leggen. Voorts betwist hij dat zijn broer zou hebben verklaard dat hij samenwoont met [M.] en dat [M.] op 21 januari 2010 in zijn woning aanwezig was.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 15, eerste lid, van de AOW bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank bevoegd is controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet. Het tweede lid van artikel 15, voor zover hier van belang, bepaalt dat de pensioengerechtigde verplicht is voorschriften op te volgen die de Sociale verzekeringsbank ten behoeve van een doelmatige controle stelt.
4.2.
Artikel 49 van de AOW bepaalt dat de pensioengerechtigde verplicht is aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging, alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering dat wordt betaald. Dit artikel heeft niet alleen betrekking op wijzigingen die zich ten aanzien van het recht op uitkering voordoen, maar ook op de verificatie van feiten en omstandigheden.
4.3. Indien de betrokkene niet aan de inlichtingen- en/of medewerkingsverplichting voldoet, is dat, ingevolge artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder c, van de AOW een grond voor herziening of intrekking van het ouderdomspensioen, indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate de betrokkene recht op ouderdomspensioen heeft. Aan het niet meewerken aan een huisbezoek kunnen eerst gevolgen worden verbonden (in de vorm van het weigeren, beëindigen, herzien of intrekken van het ouderdomspensioen) indien voor dat huisbezoek in het individuele geval een redelijke grond bestaat.
4.4.
Appellant heeft in zijn brief van 13 oktober 2008, leeftijden genoemd die overeenkomen met die van hemzelf en van [M.]. De medewerkers hebben hem bij het bezoek aan zijn adres in [woonplaats 2] op 5 augustus 2009 niet aangetroffen. Zijn broer heeft tijdens dit bezoek verklaard dat hij dacht dat appellant in [woonplaats 3] woont met zijn vriendin. Bij het bezoek in [woonplaats 3] op 6 augustus 2009 aan appellants adres zijn de namen van appellant en [M.] op de brievenbus aangetroffen. Toen op 27 augustus 2009 een bezoek werd gebracht aan het woonadres van [M.], is zij niet aangetroffen. Op grond van deze concrete feiten bestond er voldoende aanleiding voor de Svb om te twijfelen aan de juistheid van de door appellant verstrekte inlichtingen, zodat er een redelijke grond bestond voor het afleggen van het huisbezoek op 21 januari 2010. De rechtbank is terecht tot die conclusie gekomen.
4.5.
Er bestaat voorts geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de medewerkers opgemaakte rapportageformulieren van de bezoeken op 5, 6 en 27 augustus 2009 en 21 januari 2010. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de rapportages in essentie geen juiste weergave bevatten van wat tijdens de bezoeken is waargenomen en geconstateerd.
4.6.
Uit het rapportageformulier blijkt dat de medewerkers appellant op 21 januari 2010 de reden van het bezoek hebben gemeld en hem hebben uitgelegd dat, als hij niet bereid is mee te werken aan het onderzoek, dit consequenties kan hebben voor de hoogte van zijn pensioen en dat van [M.]. Vast staat dat appellant geweigerd heeft mee te werken en de medewerkers onverrichter zake zijn weggegaan. Dat zij op grond van de Spaanse wet, zoals appellant stelt, niet gerechtigd zouden zijn om zijn huis binnen te treden, doet er niet aan af dat de medewerkers bevoegd zijn onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van het verstrekte ouderdomspensioen en appellant in dat kader de juiste inlichtingen moet geven. Feitelijk is er van binnentreden van de woning overigens geen sprake geweest, nu appellant de medewerkers niet wilde binnenlaten en zij vervolgens zijn vertrokken.
4.7.
Nu, zoals uit de rapportage van 21 januari 2010 blijkt, appellant niet heeft meegewerkt aan het onderzoek, heeft hij niet voldaan aan zijn inlichtingen- en medewerkingsverplichting. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat als gevolg daarvan niet kon worden vastgesteld of appellant nog recht had op een ouderdomspensioen voor een alleenstaande. Dit betekent dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder c, van de AOW is voldaan en dat de Svb was gehouden het ouderdomspensioen van appellant ter herzien.
4.8.
Uit 4.4 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, dient te worden bevestigd.w
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 11 februari 2011 (procedurenummer 11/1972) ongegrond is verklaard.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD

RESOLUCION

El Consejo Central de Apelación confirma la resolución atacada en la medida en que en la misma se haya declarado infundado el recurso contra la decisión del 11 de febrero de 2011 (número de procedimiento 11/1972).
La presente sentencia fue dictada por C. van Viegen, en presencia P. Uijtdewillegen, en su calidad de secretario. Esta resolución se pronunció en público el 15 abril de 2014.