ECLI:NL:CRVB:2014:1376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
12-2624 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering en toekenning WIA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een IVA-uitkering en de toekenning van een WIA-uitkering aan appellante, die als gevolg van lichamelijke en psychische klachten arbeidsongeschikt is geraakt. Appellante, die voorheen als administratief medewerkster werkte, is sinds oktober 2008 uitgevallen na een bevalling en heeft sindsdien te maken met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een depressieve episode. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem bevestigd, waarin werd geoordeeld dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was in de zin van de Wet WIA. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de medische situatie van appellante, met name door medicijngebruik, zou verbeteren en dat haar belastbaarheid binnen een jaar zou toenemen. De door appellante ingebrachte informatie leidde niet tot een ander oordeel. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid moet plaatsvinden aan de hand van het beoordelingskader van het Uwv, waarbij de verwachting van verbetering van de belastbaarheid een belangrijke rol speelt. De Raad concludeerde dat er ten tijde van de beoordeling geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, waardoor het Uwv terecht had besloten dat appellante recht had op een WGA-uitkering in plaats van een IVA-uitkering. De uitspraak werd gedaan op 23 april 2014.

Uitspraak

12/2624 WIA
Datum uitspraak: 23 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
29 maart 2012, 11/4227 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.L.W. Oyen, werkzaam bij FNV Bondgenoten, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014. Appellante is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is administratief medewerkster geweest voor 32 uur per week. Op
27 oktober 2008 is zij uitgevallen als gevolg van lichamelijke klachten na een bevalling. Nadien heeft zij ook psychische klachten gekregen. Nadat zij enige tijd haar werkzaamheden had hervat, is zij volledig uitgevallen. In verband met het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts is, nadat zij appellante had onderzocht en telefonisch contact had gehad met de behandelend psychiater, in een rapport van
17 augustus 2010/16 december 2010 tot de conclusie gekomen dat er bij appellante sprake is van een posttraumatische stress stoornis (PTSS) en een depressieve episode. Als gevolg van deze klachten heeft zij beperkingen vastgesteld die zij heeft weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 15 december 2010. In een nader rapport van 5 januari 2011 heeft de verzekeringsarts deze FML gehandhaafd. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 6 januari 2011 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel geschikt voor een vijftal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 6 januari 2011 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 25 oktober 2010 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts in een rapport van 17 augustus 2011 vastgesteld dat appellante als gevolg van haar rugklachten eveneens beperkingen heeft. Op
22 augustus 2011 heeft hij de voor appellante vastgestelde FML dienovereenkomstig aangepast. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige in een rapport van 22 augustus 2011 vastgesteld dat op basis van de aangepaste FML geen functies konden worden geduid. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 5 september 2011 (bestreden besluit) het door appellante tegen het besluit van 6 januari 2010 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en haar meegedeeld dat zij met ingang van 25 oktober 2010 recht heeft op een WIA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.1. In beroep heeft appellante gesteld dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA en dat zij derhalve in aanmerking dient de te komen voor een IVA-uitkering. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij informatie ingebracht van psychiater dr. K.P. Grootens van 18 oktober 2011.
2.2. Bij brief van 23 december 2011 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld, in overeenstemming met een bijgevoegd rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
15 december 2011, dat er bij appellante ten tijde hier in geding weliswaar op medische gronden sprake is van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar dat geen sprake is van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA.
3.
De rechtbank heeft geoordeeld, gelet op de inhoud van de brief van 23 december 2011, dat het bestreden besluit medisch onvoldoende was onderbouwd. Het bestreden besluit is daarom in strijd genomen met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft echter aanleiding gevonden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten omdat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 15 december 2011 in afdoende mate heeft gemotiveerd dat appellante op de datum in geding niet duurzaam arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 4 van de Wet WIA.
4.1
Tegen de uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld, voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Daarbij heeft zij haar standpunt dat er bij haar sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid gehandhaafd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij nadere medische informatie ingebracht.
4.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een rapport van 11 juli 2012 van de bezwaarverzekeringsarts ingebracht waarin deze ingaat op de gronden in hoger beroep.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Raad stelt vast dat het geschil tussen partijen in hoger beroep alleen betreft de vraag of de vastgestelde arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 25 oktober 2010 moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn in de zin van de Wet WIA, zodat zij ingevolge artikel 4 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van de toegekende WGA-uitkering.
5.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek of zwangerschap en bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medische of verslechterde situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid dient de verzekeringsarts het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader te hanteren, genaamd ”Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (beoordelingskader). Ingevolge dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
1.
als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
2.
als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten;
Voorts bevat het beoordelingskader, voor zover van belang, het volgende:
”De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van de cliënt, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. De verzekeringsarts doorloopt hier bij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is.
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de
belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen stap 2a en 2b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden”.
5.3.
In zijn uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1996:) heeft de Raad overwogen dat blijkens de wetgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Voorts is in deze uitspraak overwogen dat het niet onjuist wordt geacht dat bij het maken van deze inschatting het beoordelingskader wordt gehanteerd, nu dit beoordelingskader een uitwerking is van, en in grote lijnen overeenkomt met, de procedure, zoals die volgens de memorie van toelichting bij het ontwerp van de Wet WIA (TK 2004-2005, 30 034, nr. 3, blz. 29) gevolgd zal worden bij het vaststellen van de volledige duurzaamheid. Daarnaast is in deze uitspraak overwogen dat, in het geval betrokkene bezwaar heeft gemaakt, bij deze inschatting ook medische gegevens moeten worden betrokken die in bezwaar bekend zijn geworden, maar slechts voor zover die gegevens betrekking hebben op de datum met ingang waarvan de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid door het bestuursorgaan niet is aangenomen. In zijn uitspraak van
1 oktober 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN9226) heeft de Raad in lijn met deze uitspraak benadrukt dat ook de bestuursrechter bij zijn beoordeling van de juistheid van het bestreden besluit informatie zal betrekken voor zover die betrekking heeft op de datum in geding.
5.4.
In zijn rapport van 15 december 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts, in overeenstemming met de bevindingen van psychiater Grootens, vastgesteld dat er in oktober 2011 sprake was van een psychiatrische stoornis van appellante. Naar zijn mening was die situatie ook reeds aanwezig op de datum in geding. Daaraan heeft hij de conclusie verbonden dat appellante op dat moment geen duurzame mogelijkheden had. In overeenstemming met het rapport van Grootens heeft hij hieraan toegevoegd dat er na een adequate behandeling zeer waarschijnlijk verbetering van mogelijkheden is te verwachten. In zijn in hoger beroep ingebrachte rapport van 11 juli 2012 heeft hij dit standpunt nader toegelicht door aan te geven dat verbetering van de belastbaarheid kan worden bereikt door medicijnen voor te schrijven. Daarna zou een aanvang gemaakt kunnen worden met EMDR-therapie. Met name het medicijngebruik zou na enkele maanden tot de verbetering van de mogelijkheden moeten leiden. Voorts heeft hij in het in hoger beroep overgelegde rapport overwogen dat de ernst van beperkingen vooral bepaald worden door de psychische ziekte. Met de beperkingen die voortvloeien uit het bewegingsapparaat is echter ook rekening gehouden. Ook deze kunnen echter afnemen. De klachten van het bewegingsapparaat worden waarschijnlijk bovendien negatief beïnvloed door de psychische ziekte van betrokkene. Na een adequate psychische interventie kan ook een aanvang worden gemaakt met een adequate aanpak van de klachten van het bewegingsapparaat, onder andere door cognitieve gedragstherapie.
5.5.
Met de overwegingen in 5.4 heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad afdoende de verwachting gemotiveerd dat de medische situatie van appellante - met name vanwege het medicijngebruik - zal verbeteren en de belastbaarheid binnen een jaar zal toenemen. De door appellante in hoger beroep ingebrachte informatie kan niet tot een ander oordeel leiden. Voor zover er bij appellante twijfel over de toename van de belastbaarheid mocht bestaan wordt er op gewezen dat ook in het geval dat er geen keus kan worden gemaakt tussen stap 2a en stap 2b van het beoordelingskader, er vanuit mag worden gegaan dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Dit brengt de Raad tot de conclusie dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er bij appellante ten tijde hier in geding nog geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. Heeremans

IJ