ECLI:NL:CRVB:2014:1375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
13-4044 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om loskoppeling van het inkomen van de vader bij de vaststelling van de aanvullende beurs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die een verzoek had ingediend om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader, was in eerste instantie afgewezen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Minister handhaafde deze afwijzing na bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, omdat er geen sprake was van een fundamentele en structurele verstoring van de relatie tussen ouder en kind, wat een voorwaarde zou zijn voor loskoppeling.

De appellant stelde in hoger beroep dat er wel degelijk sprake was van een zodanige verstoring van de relatie met zijn vader, die volgens hem zijn studie niet kon bekostigen. De Raad overwoog echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Minister het verzoek op goede gronden had afgewezen. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe argumenten of bewijsstukken aangedragen die de eerdere beslissing konden onderbouwen. De Raad benadrukte dat de appellant de mogelijkheid had om naast de prestatiebeurs een lening aan te vragen om zijn studie te financieren.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4044 WSF
Datum uitspraak: 23 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
11 juli 2013, 12/1682 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en de Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014. Appellant is niet verschenen. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr.drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft de Minister het verzoek van appellant om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader (verzoek om loskoppeling) afgewezen.
1.2. Na bezwaar heeft de Minister deze afwijzing gehandhaafd bij besluit van 23 oktober 2012 (bestreden besluit).
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard op de grond dat geen sprake is van een zodanig fundamentele en structurele verstoring van de relatie tussen ouder en kind dat loskoppeling de enige weg is, zoals in gevallen waarbij ernstig fysiek en/of geestelijk geweld een rol heeft gespeeld. Uit de beschikbare gegevens is niet af te leiden dat zo’n geval hier aan de orde is. Van diepgaande, met ernstige conflicten gepaard gaande verschillen van inzicht over met name levensovertuiging, geloof of cultuur tussen appellant en zijn vader is geen sprake geweest. Uit de door appellant overgelegde stukken rijst het beeld op van een vader die sinds de scheiding steeds minder interesse had in zijn kinderen en uiteindelijk het contact heeft verbroken.
3.
In hoger beroep heeft appellant - onder verwijzing naar de eerder in bezwaar en beroep overgelegde stukken - aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een zodanig fundamentele en structurele verstoring van de relatie met zijn vader dat loskoppeling de enige weg is. Hij kan zijn studie niet meer bekostigen, terwijl hij juist zeer gemotiveerd is.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de Minister het verzoek van appellant op goede gronden heeft afgewezen. De Raad verenigt zich met het door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en/of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Hij heeft zijn standpunt evenmin onderbouwd met (nadere) stukken van een onafhankelijke derde.
4.3.
De Raad voegt daaraan toe dat appellant om zijn studie te bekostigen de mogelijkheid heeft om naast de prestatiebeurs een bedrag te lenen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.C. Hoogendoorn

QH