ECLI:NL:CRVB:2014:1375
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om loskoppeling van het inkomen van de vader bij de vaststelling van de aanvullende beurs
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die een verzoek had ingediend om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader, was in eerste instantie afgewezen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Minister handhaafde deze afwijzing na bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, omdat er geen sprake was van een fundamentele en structurele verstoring van de relatie tussen ouder en kind, wat een voorwaarde zou zijn voor loskoppeling.
De appellant stelde in hoger beroep dat er wel degelijk sprake was van een zodanige verstoring van de relatie met zijn vader, die volgens hem zijn studie niet kon bekostigen. De Raad overwoog echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Minister het verzoek op goede gronden had afgewezen. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe argumenten of bewijsstukken aangedragen die de eerdere beslissing konden onderbouwen. De Raad benadrukte dat de appellant de mogelijkheid had om naast de prestatiebeurs een lening aan te vragen om zijn studie te financieren.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.