ECLI:NL:CRVB:2014:1352

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
12-5714 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de toeslag ingevolge de Toeslagenwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 september 2012, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW), die door het Uwv op 22 december 2011 was vastgesteld op € 349,96 bruto per maand. Het Uwv had het bezwaar van appellant tegen deze vaststelling ongegrond verklaard in een besluit van 22 maart 2012. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de toeslag correct was vastgesteld, waarbij werd gekeken naar het verschil tussen het dagloon van appellant en de hoogte van zijn WAO-uitkering. Appellant stelde dat er uitgegaan moest worden van het verschil tussen het sociaal minimum en zijn WAO-uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling geen steun vond in de wet.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere beroepsgronden. De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van J.J.T. van den Corput, heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 april 2014.

Uitspraak

12/5714 TW
Datum uitspraak: 23 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
12 september 2012, 12/3665 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014. Namens appellant is
mr. Kuijper verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 22 december 2011 heeft het Uwv de aan appellant toegekende toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) ongewijzigd vastgesteld op € 349,96 bruto per maand dan wel € 16,09 bruto per dag.
1.2. Bij besluit van 22 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 december 2011 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op artikel 2, eerste lid, van de TW en artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW, voor de vaststelling van de hoogte van de toeslag moet worden uitgegaan van het verschil tussen het dagloon en de hoogte van de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat het dagloon van appellant lager is dan het voor hem geldende minimumloon. De stelling van appellant dat in zijn geval uitgegaan moet worden van het verschil tussen het sociaal minimum en zijn WAO-uitkering, vindt geen steun in de wet en faalt, aldus de rechtbank.
2.2. Wat betreft appellants subsidiaire standpunt dat de hoogte van zijn dagloon niet juist is vastgesteld, onderschrijft de rechtbank het betoog van het Uwv, zoals weergeven in het bestreden besluit, dat de vaststelling van het dagloon eerder heeft plaatsgevonden en appellant daartegen geen bezwaar heeft gemaakt en de juistheid van het dagloon daarmee vaststaat.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde beroepsgronden herhaald.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vindt geen steun in het recht.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.P. Ketting

CVG