ECLI:NL:CRVB:2014:1352
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de toeslag ingevolge de Toeslagenwet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 september 2012, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW), die door het Uwv op 22 december 2011 was vastgesteld op € 349,96 bruto per maand. Het Uwv had het bezwaar van appellant tegen deze vaststelling ongegrond verklaard in een besluit van 22 maart 2012. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de toeslag correct was vastgesteld, waarbij werd gekeken naar het verschil tussen het dagloon van appellant en de hoogte van zijn WAO-uitkering. Appellant stelde dat er uitgegaan moest worden van het verschil tussen het sociaal minimum en zijn WAO-uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling geen steun vond in de wet.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere beroepsgronden. De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van J.J.T. van den Corput, heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 april 2014.