ECLI:NL:CRVB:2014:1351
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Appellante, die na een zwangerschap en bevalling ziek was gemeld, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Wet arbeid en zorg. Na haar ziekmelding op 23 juli 2012, in verband met rug- en psychische klachten, heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat zij niet arbeidsongeschikt was als gevolg van zwangerschap of bevalling. Het Uwv heeft vervolgens besloten dat appellante per 14 november 2012 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij geschikt werd geacht voor haar arbeid.
Appellante heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij de medische oordelen van de verzekeringsartsen heeft onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen informatie was opgevraagd bij haar behandelend psycholoog. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante voldoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens heeft ingediend die de conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel trekken. Daarom heeft de Raad het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, met M.P. Ketting als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 april 2014.