ECLI:NL:CRVB:2014:1350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
13-18 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van eerder genomen besluit inhoudende beëindiging ZW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 20 november 2012 het beroep van appellante tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 april 2014 uitspraak gedaan. Appellante had eerder, op 14 november 2007, een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ontvangen, waarin haar ZW-uitkering per 22 oktober 2007 werd beëindigd omdat zij weer geschikt werd geacht om haar arbeid te verrichten. Deze beslissing werd in eerdere rechtszaken door de rechtbank en de Centrale Raad bevestigd.

Appellante verzocht het Uwv in een brief van 10 april 2012 om terug te komen van de beëindiging van haar uitkering, onder verwijzing naar nieuwe medische informatie van GGZ Friesland. Deze informatie suggereerde dat appellante leed aan een chronisch psychiatrisch toestandsbeeld, dat in 2011 tot uiting kwam, maar volgens de bezwaarverzekeringsarts was er vóór 2011 geen sprake van psychotische verschijnselen. Het Uwv wees het verzoek af, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel er nieuwe feiten waren, het Uwv geen aanleiding had om het eerdere besluit te herzien. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Centrale Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die het Uwv hadden moeten aanzetten tot herziening van het besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een onafhankelijk deskundige af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/18 ZW
Datum uitspraak: 23 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
20 november 2012, 12/1676 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 maart 2014. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 14 november 2007 heeft het Uwv zijn beslissing van 22 oktober 2007 gehandhaafd waarbij de uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) van appellante per die datum werd beëindigd, omdat zij weer geschikt werd geacht om haar arbeid te verrichten. Bij uitspraak van 18 augustus 2008 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 14 november 2007 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 januari 2010 heeft deze Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2.
Bij brief van 10 april 2012 heeft appellante het Uwv verzocht om terug te komen van de hierboven vermelde beëindiging van haar uitkering ingevolge de ZW per 22 oktober 2007, zoals is bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe heeft appellante een brief ingebracht van GGZ Friesland van 8 november 2011, waaruit blijkt dat bij appellante sprake is van een chronisch psychiatrisch toestandsbeeld dat jarenlang onbehandeld is gebleven en dat past binnen de diagnose schizofrenie, ongedifferentieerd type. Bij besluit van 25 april 2012, en na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 juli 2012 (bestreden besluit), is dat verzoek afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 12 juli 2012.
3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat, hoewel in het geval van appellante sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, het Uwv daarin geen aanleiding hoefde te vinden om het oorspronkelijke besluit van 22 oktober 2007 te herzien.
4.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat het Uwv ten onrechte niet is teruggekomen van het besluit van 22 oktober 2007. Ook heeft appellante haar verzoek herhaald om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen dat het Uwv in de door appellante ingebrachte medische informatie van de GGZ Friesland geen aanleiding hoefde te zien om terug te komen van het in rechte vaststaande besluit van
22 oktober 2007 wordt onderschreven Met de rechtbank wordt hierbij van belang geacht dat de bezwaarverzekeringsarts in meergenoemd rapport heeft aangegeven dat de schizofrenie reeds latent aanwezig was in 2007, maar pas tot uiting is gekomen in 2011. Volgens de bezwaarverzekeringsarts waren er vóór 2011 geen tekenen van psychotische verschijnselen.
5.2.
Aangezien appellante ook in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens heeft ingebracht, kan het hoger beroep niet slagen. Voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige is geen reden.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.P. Ketting

CVG