ECLI:NL:CRVB:2014:1349

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
12-6016 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek zonder onderliggende oorzaak voor klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich op 13 december 2010 ziek gemeld vanwege rug- en gewrichtsklachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 29 juli 2011, werd appellant hersteld verklaard en zijn Ziektewet-uitkering beëindigd. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank Amsterdam oordeelde dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen objectieve medische klachten waren vastgesteld die de uitkering konden rechtvaardigen. Appellant betwistte in hoger beroep de juistheid van deze uitspraak en voerde aan dat het rapport van UWV-SMZ van 18 november 2011 aantoont dat het medische onderzoek onzorgvuldig was.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek dat ten grondslag lag aan de beslissing van het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die aanleiding gaf om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe medische informatie aan te leveren als zij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

12/6016 ZW
Datum uitspraak: 23 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 oktober 2012, 12/1795 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 maart 2014. Voor appellant is mr. Vlieger verschenen . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40 uur per week bij [naam werkgever]. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op 13 december 2010 ziek gemeld vanwege toegenomen rug- en gewrichtsklachten. Naar aanleiding van het laatste spreekuurbezoek van 29 juli 2011 is een verzekeringsarts, op basis van anamnese en lichamelijk onderzoek, tot de conclusie gekomen dat er geen aanwijzingen zijn om beperkingen aan te nemen voor de eigen arbeid van appellant. Daarbij heeft de verzekeringsarts inlichtingen meegewogen van de huisarts en de behandelend neuroloog. Bij besluit van 29 juli 2011 is appellant met ingang van gelijke datum hersteld verklaard en is zijn uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per die datum beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 februari 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 29 juli 2011 ongegrond verklaard. Daaraan is het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 22 februari 2012 ten grondslag gelegd.
2.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig was verricht. Volgens de rechtbank betekenen de conclusies van het door appellant ingebrachte rapport van UWV-SMZ van 18 november 2011 niet dat het onderzoek van de verzekeringsartsen onvoldoende zorgvuldig is geweest en onvoldoende is gemotiveerd. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 19 juli 2012 - mede op basis van informatie van de behandelend sector - gemotiveerd heeft aangegeven waarom geen sprake is van objectiveerbare medische klachten.
3.
In hoger beroep heeft appellant de juistheid van de uitspraak betwist. Hij heeft zijn standpunt herhaald dat uit het rapport van UWV-SMZ van 18 november 2011 blijkt dat het medische onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts onzorgvuldig tot stand is gekomen en ongemotiveerd is. Volgens appellant wordt op grond van het rapport van UWV-SMZ reële twijfel gewekt aan de juistheid van dat medische onderzoek waardoor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige aangewezen is. De rechtbank heeft dit volgens hem ten onrechte niet onderkend.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW dient ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid te worden verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medische onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen alsmede voldoende inzichtelijk is gemotiveerd. In het rapport van 29 juli 2011 heeft de verzekeringsarts aangegeven dat de behandelend sector geen onderliggende oorzaak heeft kunnen vinden voor de gewrichtsklachten (vingers) van appellant en er ook geen behandeling bij hem is ingesteld. Met betrekking tot de rugklachten van appellant heeft de verzekeringsarts vermeld dat daarvoor geen beperkingen kunnen worden aangenomen, omdat appellant met die klachten zijn eigen arbeid heeft kunnen uitoefenen en uit beeldvormend onderzoek blijkt dat sprake is van lichte afwijkingen. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
22 februari 2012 blijkt dat deze arts dossierstudie heeft verricht, informatie van de behandelend sector heeft meegewogen, de hoorzitting heeft bijgewoond en appellant aansluitend op het spreekuur heeft gezien. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen medische argumenten gevonden om af te wijken van het primaire medische oordeel. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 19 juli 2012 adequaat en op overtuigende wijze gemotiveerd dat de gegevens van het rapport van UWV-SMZ van 18 november 2011 in het kader van de beantwoording van de vraag of appellant recht heeft op ziekengeld niet bepalend zijn. Er wordt geen aanleiding gezien om de bezwaarverzekeringsarts daarin niet te volgen. Aangezien appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht, bestaat er geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
5.
Hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.P. Ketting

CVG