ECLI:NL:CRVB:2014:1347

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
13-307 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor eigen werkzaamheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellante, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich op 21 februari 2012 ziek gemeld vanwege rugklachten en later psychische klachten. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante per 26 april 2012 hersteld was en haar Ziektewet-uitkering beëindigd kon worden. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten voldoende gemotiveerd waren en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsartsen dat appellante geschikt was voor haar eigen werkzaamheden.

In hoger beroep betwistte appellante de uitspraak van de rechtbank en herhaalde zij haar standpunt dat haar klachten door de verzekeringsarts waren onderschat. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank de gronden van appellante uitvoerig had besproken en voldoende gemotiveerd had waarom deze niet slagen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die tot een ander oordeel konden leiden. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/307 ZW
Datum uitspraak: 23 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
21 december 2012, 12/2849 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 maart 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. Boon en T.Y. Siu als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker bij [naam werkgever] voor 38 uur per week. Vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft zij zich op 21 februari 2012 ziek gemeld vanwege een toename van rugklachten, later gevolgd door psychische klachten. Naar aanleiding van de bevindingen bij het spreekuur van 19 april 2012 is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat het ziekteproces dusdanig is verbeterd dat appellante voldoende belastbaar is om weer in haar maatgevende arbeid te hervatten. Bij besluit van 19 april 2012 is appellante met ingang van 26 april 2012 hersteld verklaard en is haar uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per die datum beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 augustus 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 19 april 2012 ongegrond verklaard. Daaraan is het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 15 augustus 2012 ten grondslag gelegd.
2.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten voldoende zijn gemotiveerd en voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarbij heeft de rechtbank nog aangegeven dat het in de zaak van appellante gaat om de arbeids(on)geschiktheid op de datum 26 april 2012 zodat een eventuele latere verslechtering van haar gezondheidstoestand in deze zaak niet doorslaggevend kan zijn. Tot slot heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsartsen dat de maatgevende functie de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt en grotendeels rugsparend is.
3.
In hoger beroep heeft appellante de juistheid van de uitspraak betwist. Zij heeft haar standpunt herhaald dat haar rugklachten en haar psychische klachten door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn onderschat waardoor zij haar maatgevende arbeid niet kan verrichten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW dient ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid te worden verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
De vraag moet worden beantwoord of de Raad zich kan verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op de datum van 26 april 2012, geschikt moet worden geacht voor haar eigen werkzaamheden van productiemedewerker.
4.3.
Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Geoordeeld wordt dat de rechtbank de gronden van appellante uitvoerig heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. Hetgeen appellante in hoger beroep en ter zitting naar voren heeft gebracht - en overigens niet nader onderbouwd heeft met nieuwe medische gegevens - heeft niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
5.
Hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.P. Ketting

CVG