ECLI:NL:CRVB:2014:1339

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
12-6330 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die van 1 januari 2001 tot 1 augustus 2011 als verkoopster werkte. Appellante meldde zich op 10 juni 2010 ziek vanwege rugklachten, later gediagnosticeerd als fibromyalgie. Na een medisch onderzoek op 9 september 2011 concludeerde de verzekeringsarts dat er geen medische beperkingen waren, maar dat appellante per 15 september 2011 weer geschikt was voor haar eigen werk. Het Uwv bevestigde deze conclusie in een besluit van 9 september 2011, waartegen appellante bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 19 januari 2012, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de bevindingen te twijfelen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat er sprake was van ernstige psychische problematiek. Ze voerde aan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet voldeed aan het protocol Angststoornissen en dat haar situatie ernstiger was dan vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de bezwaarverzekeringsarts de medische informatie van verschillende specialisten had meegewogen en dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts kon ondermijnen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat appellante geschikt was voor haar eigen werk, waardoor het hoger beroep werd afgewezen.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van griffier D. Heeremans, en werd openbaar uitgesproken op 23 april 2014.

Uitspraak

12/6330 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
8 november 2012, 12/406 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.A. van Wieren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde mr. Van Wieren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was van 1 januari 2001 tot 1 augustus 2011 werkzaam als verkoopster voor 20 uur per week in een verf/hobbyzaak. Op 10 juni 2010 heeft appellante zich ziek gemeld in verband met rugklachten, later geduid als fibromyalgie. Appellante is in dit verband op 9 september 2011 op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest. De verzekeringsarts heeft daarbij geen aanwijzingen gevonden voor het stellen van medische beperkingen, maar wel voor een fors
life-style probleem, en heeft appellante met ingang van 15 september 2011 weer geschikt geacht voor haar arbeid. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 9 september 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 15 september 2011 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.2. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv - in navolging van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, neergelegd in het rapport van 18 januari 2012 - bij besluit van
19 januari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij niet kunnen concluderen dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen naar de klachten van appellante onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geconstateerd dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij hun beoordeling hebben betrokken de medische informatie die hun ter beschikking stond. Naar het oordeel van de rechtbank kan voorts niet worden gezegd dat de (bezwaar)verzekeringsartsen de medische situatie van appellante op 15 september 2011 niet juist hebben beoordeeld. Gelet op het geheel van de over appellante beschikbare gegevens, is de rechtbank niet gebleken van een toereikende objectief-medische onderbouwing om aan te nemen dat de medische situatie van appellante ten tijde in geding ernstiger was dan de (bezwaar)verzekeringsartsen hebben vastgesteld. Het Uwv heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat appellante per 15 september 2011 geschikt is voor haar werk, zodat zij geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
3.
In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat er sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek. Uit de gegevens blijkt dat sprake is van een ernstige psychische problematiek. Er had niet zomaar geconcludeerd kunnen worden dat sprake is van psychische klachten van lichte aard. Volgens appellante heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet plaatsgevonden conform het protocol Angststoornissen. Volgens appellante blijkt uit de in beroep overgelegde informatie van GGZ Friesland van 31 augustus 2012 dat sprake is van problematische persoonskenmerken in cluster B oftewel een vrouw die last heeft van problemen in de emotieregulatie in het kader van borderlinepersoonlijkheidsproblematiek. Op de datum in geding was de situatie dan ook ernstiger dan door de verzekeringsartsen was vastgesteld. Duidelijk is in ieder geval dat er sprake was van beperkingen en dat de eigen functie voor appellante niet geschikt is, mede gezien de afwezigheid van de mogelijkheid om te zitten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste, en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In dit geval is dat het werk van verkoopster voor 20 uur per week.
4.2.
Hetgeen appellante heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd en vormt geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek waarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante gezien op het spreekuur en heeft de medische informatie van de huisarts, revalidatiearts, plastisch chirurg en GGZ meegewogen. De bezwaarverzekeringsarts deelt de visie van appellante dat lichte beperkingen wel aannemelijk zijn, maar niet dat zij daarmee arbeidsongeschikt is. Op grond van de medische situatie is er geen reden om appellante zwaar te beperken. Op basis van de pijnklachten in verband met fibromyalgie zijn er wel lichte beperkingen ten aanzien van zware arbeid. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is haar eigen werk daarmee niet ongeschikt, zeker als meegewogen wordt dat dit maar 20 uur per week was. De bijkomende psychische klachten zijn van lichte aard in de zin van sombere stemming en prikkelbaarheid en leiden ook slechts tot lichte beperkingen waarmee zwaar mentaal belastend werk niet passend zou zijn. Daarvan is in het eigen werk geen sprake. De informatie van de GGZ waarin wordt aangegeven dat er sprake is van een aanpassingsstoornis met angst en een stoornis in de impulsbeheersing past volgens de bezwaarverzekeringsarts bij de eigen bevindingen bij onderzoek. Er bestaat gelet op de medische informatie in het dossier geen aanleiding voor twijfel aan de bevindingen en de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat appellante geschikt is te achten voor haar eigen werk. Met betrekking tot de in beroep overgelegde informatie van de GGZ van 21 maart 2012 en 31 augustus 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 9 juli 2012 inzichtelijk en afdoende gemotiveerd, dat daarin geen nieuwe gezichtspunten naar voren komen. Het betreffen voortgangsrapportages van de behandeling van appellante.
Appellante heeft verder in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat zij niet geschikt geacht kan worden voor haar eigen werk.
4.3.
Met betrekking tot het beroep van appellante op het protocol Angststoornissen wordt verwezen naar de uitspraak van 13 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI3737, waarin de Raad heeft geoordeeld dat de verzekeringsgeneeskundige protocollen, waaronder begrepen het protocol Angststoornissen, niet van toepassing zijn bij een beoordeling op grond van de ZW.
5.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. Heeremans
IvR