ECLI:NL:CRVB:2014:1337
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De appellant, die sinds 2003 bekend is met arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen, had zijn ZW-uitkering beëindigd gekregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van een WIA-beoordeling. De appellant had diverse medische klachten, waaronder posttraumatische arthrose in de linkerelleboog, rug- en nekklachten, en had in het verleden meerdere operaties ondergaan. Het Uwv concludeerde dat de appellant per 10 maart 2008 geen recht had op een uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Na een periode van werkloosheid meldde de appellant zich ziek en werd hij opnieuw beoordeeld door het Uwv, dat concludeerde dat hij per 1 november 2011 geschikt was voor de eerder geduide functies in het kader van de WIA-beoordeling.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht was uitgegaan van de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies en dat er geen sprake was van onzorgvuldigheid in de besluitvorming. De bezwaarverzekeringsarts had adequaat onderzoek gedaan naar de beperkingen van de appellant en had de relevante medische informatie in zijn beoordeling meegenomen. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere conclusies van de bezwaarverzekeringsarts konden weerleggen. De uitspraak bevestigde dat de appellant geen recht meer had op ziekengeld per 1 november 2011, en dat de eerdere besluiten van het Uwv correct waren genomen.