ECLI:NL:CRVB:2014:1318
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van de inrichting van een nieuwe woning op basis van onvoldoende onderbouwing van dakloosheid
In deze zaak heeft appellant op 9 januari 2012 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van de inrichting van zijn nieuwe woning. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft deze aanvraag op 2 februari 2012 afgewezen, omdat appellant niet onder een van de doelgroepen viel zoals genoemd in artikel 17 van de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht. Het college stelde dat appellant niet kon aantonen dat hij dakloos was geweest en dat hij zelf verantwoordelijk was voor de kosten van de inrichting van zijn woning.
Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college op 3 april 2012, heeft appellant beroep aangetekend bij de rechtbank Utrecht. De rechtbank heeft op 26 september 2012 de uitspraak van het college bevestigd. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij in juni 2011 zijn woning had verlaten en dakloos was geweest tot hij op 24 november 2011 in een nieuwe woning ging wonen. Hij voerde aan dat hij wel tot de doelgroep van artikel 17 van de Richtlijnen behoorde.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 april 2014 het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad oordeelde dat appellant niet op verifieerbare wijze had aangetoond dat hij dakloos was geweest in de periode van juni 2011 tot 24 november 2011. De Raad concludeerde dat de verklaring van een derde, de heer [Y.], onvoldoende concreet was om de stelling van appellant te onderbouwen. De Raad bevestigde daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.