ECLI:NL:CRVB:2014:1318

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
12-5929 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van de inrichting van een nieuwe woning op basis van onvoldoende onderbouwing van dakloosheid

In deze zaak heeft appellant op 9 januari 2012 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van de inrichting van zijn nieuwe woning. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft deze aanvraag op 2 februari 2012 afgewezen, omdat appellant niet onder een van de doelgroepen viel zoals genoemd in artikel 17 van de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht. Het college stelde dat appellant niet kon aantonen dat hij dakloos was geweest en dat hij zelf verantwoordelijk was voor de kosten van de inrichting van zijn woning.

Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college op 3 april 2012, heeft appellant beroep aangetekend bij de rechtbank Utrecht. De rechtbank heeft op 26 september 2012 de uitspraak van het college bevestigd. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij in juni 2011 zijn woning had verlaten en dakloos was geweest tot hij op 24 november 2011 in een nieuwe woning ging wonen. Hij voerde aan dat hij wel tot de doelgroep van artikel 17 van de Richtlijnen behoorde.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 april 2014 het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad oordeelde dat appellant niet op verifieerbare wijze had aangetoond dat hij dakloos was geweest in de periode van juni 2011 tot 24 november 2011. De Raad concludeerde dat de verklaring van een derde, de heer [Y.], onvoldoende concreet was om de stelling van appellant te onderbouwen. De Raad bevestigde daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5929 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
26 september 2012, 12/1473 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M. Mauritz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2014. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Bergh.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 9 januari 2012 bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van de inrichting van zijn nieuwe woning. Bij besluit van 2 februari 2012 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant niet valt onder een van de doelgroepen als genoemd in artikel 17 van de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht (Richtlijnen).
1.2.
Bij besluit van 3 april 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 februari 2012 ongegrond verklaard. Aan die besluitvorming is, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Het gegeven dat appellant niet over een oude inboedel beschikt omdat hij de samenwoning in [plaatsnaam 1] heeft verbroken zonder een gedeelte van de huisraad mee te nemen, kan niet worden afgewenteld op de bijstand. Van appellant mag verwacht worden dat hij voor de bewuste kosten zou reserveren. Artikel 35 van de WWB staat aan bijstandsverlening in de weg. Voorts behoort appellant niet tot de doelgroepen van artikel 17 van de Richtlijnen. Appellant heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat hij dakloos is geweest.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant stelt dat hij de woning in [plaatsnaam 1] in juni 2011 heeft verlaten en vervolgens dakloos is geweest. Op 24 november 2011 is hij in [plaatsnaam 1] gaan wonen. Op grond hiervan meent appellant dat hij wel behoort tot de doelgroep van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Richtlijnen. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft appellant een verklaring van de heer [Y.] overgelegd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Richtlijnen komen de noodzakelijke kosten van inrichting van een woning voor bijstandsverlening in aanmerking, indien de belanghebbende behoort tot een van de volgende doelgroepen en feitelijk geen goederen en/of middelen bezit om een woning in te richten:
(……)
c. daklozen, die opnieuw een woning betrekken;
(……)
4.2.
De beroepsgrond van appellant dat hij behoort tot de doelgroep van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Richtlijnen slaagt niet. Appellant heeft niet op verifieerbare wijze aannemelijk gemaakt dat hij in de periode van juni 2011 tot 24 november 2011 dakloos is geweest. Hij heeft zich pas op 24 november 2011 laten uitschrijven uit de basisregistratie persoonsgegevens van de gemeente [naam gemeente] en daarnaast is in de gedingstukken naar voren gekomen dat appellant in die gemeente nog tot 22 november 2011 bijstand heeft ontvangen naar de norm voor gehuwden. Voorts is de verklaring van de heer [Y.], vanwege het ontbreken van feitelijke gegevens, onvoldoende concreet om te kunnen dienen als onderbouwing van de stelling dat appellant daadwerkelijk in juni 2011 de woning in [plaatsnaam 1] heeft verlaten en tot 24 november 2011 dakloos is geweest.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD