ECLI:NL:CRVB:2014:1280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
12-6853 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ZW-uitkering op basis van medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die in Turkije woont, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van haar Ziektewet (ZW) uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak draait om de vraag of appellante per 27 september 2011 in staat was om haar arbeid te verrichten, ondanks haar psychische klachten. De bezwaarverzekeringsarts had vastgesteld dat appellante geschikt was voor haar werk, maar appellante betwistte deze conclusie en voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische beperkingen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die haar standpunt ondersteunt. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek dat door de bezwaarverzekeringsarts was uitgevoerd zorgvuldig was en dat de arts voldoende rekening had gehouden met de beschikbare informatie. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts te betwijfelen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad benadrukte dat de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid moet plaatsvinden op basis van de situatie per 27 september 2011, en dat de psychische klachten van appellante na het overlijden van haar echtgenoot niet relevant zijn voor deze beoordeling. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar psychische klachten, geschikt werd geacht voor haar maatmanarbeid en dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/6853 ZW
Datum uitspraak: 16 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 november 2012, 12/2801 ZW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Turkije) (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
In reactie op een vraagstelling van de Raad heeft het Uwv een rapport van een bezwaarverzekeringsarts overgelegd waarop namens appellante is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 maart 2014. Voor appellante is verschenen mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is van 23 maart 2009 tot 16 oktober 2009 via een uitzendbureau voor 40 uur per week werkzaam geweest als tomatenplukster. Vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft zij zich per 27 september 2011 ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van deze ziekmelding is appellante op het spreekuur van bedrijfsarts E. von Bóné geweest. Deze arts heeft appellante naar aanleiding van haar bevindingen uit het spreekuuronderzoek waarbij appellante zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht en op basis van de in het dossier voorhanden zijnde medische informatie van onder meer de appellante behandelend psychiater N. Kmetic en psycholoog A. Kurt, per
27 september 2011 geschikt geacht voor haar arbeid.
1.2. Bij besluit van 19 december 2011 heeft het Uwv beslist dat appellante met ingang van
27 september 2011 in staat was om haar arbeid te verrichten, zodat zij niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.3. Appellante heeft tegen het besluit van 19 december 2011 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit van 19 december 2011 gehandhaafd. Aan dit besluit ligt het rapport van bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn van 19 maart 2012 ten grondslag.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe als volgt overwogen, waarbij appellante als eiseres en het Uwv als verweerder is aangeduid;
“De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en volledigheid van het uitgevoerde medische onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts afdoende gemotiveerd dat eiseres op de datum in geding van 27 september 2012 (lees: 2011) in staat moet worden geacht om haar eigen werk te verrichten. Eiseres heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd op grond waarvan de rechtbank aanleiding zou moeten zien om te twijfelen aan de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde gezondheidstoestand van eiseres ten tijde van de datum in geding. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat, ten tijde van het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts, het kort daarvoor gepasseerde overlijden van de echtgenoot van eiseres door zelfmoord weliswaar op de voorgrond stond waardoor toen sprake was van een duidelijke psychische decompensatie, maar dat de medische situatie van eiseres per 27 september 2011 dient te worden beoordeeld en dat er toen geen sprake was van ongeschiktheid om werk te verrichten.”
3.1.
Appellante heeft zich met de uitspraak van de rechtbank niet kunnen verenigen. Zij heeft in hoger beroep in essentie gelijke gronden als in beroep aangevoerd. Samengevat stelt appellante zich op het standpunt dat zij ten onrechte met terugwerkende kracht hersteld verklaard is. Voorts is door de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende gewicht toegekend aan de in bezwaar verkregen informatie van haar behandelend psychiater en zijn haar psychische beperkingen onderschat. Tot slot stelt appellante dat de belasting van het eigen werk onvoldoende beoordeeld is en dat de belasting in het werk dusdanig is dat haar belastbaarheid wordt overschreden.
3.2.
In verweer heeft het Uwv verwezen naar hetgeen in de procedure bij de rechtbank is aangevoerd. Voorts heeft het Uwv gesteld dat geen sprake is van een hersteldverklaring dan wel beëindiging van een recht op een uitkering ingevolge de ZW. Appellante is per
27 september 2011 niet geaccepteerd voor de ZW en evenmin is aan haar per deze datum een uitkering toegekend. Tot slot heeft het Uwv gesteld dat hetgeen appellante ten aanzien van de medische gegevens naar voren heeft gebracht, eerder gemotiveerd is weerlegd door bezwaarverzekeringsarts Van Duijn.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan het laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid tot werken verrichte werk. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Nu uit de in het dossier voorhanden zijnde gegevens niet blijkt dat appellante naar aanleiding van haar ziekmelding per 27 september 2011 voor de ZW geaccepteerd is en er evenmin ziekengeld is uitgekeerd, is de Raad, anders dan appellante van oordeel dat geen sprake is van het met terugwerkende kracht beëindigen van het recht op uitkering ingevolge de ZW.
4.3.
Onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 19 maart 2012 en de toelichting hierop gegeven in het in hoger beroep overgelegde rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 14 november 2013 wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen alsmede inzichtelijk is gemotiveerd. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 19 maart 2012 blijkt dat deze arts dossierstudie heeft verricht, informatie van de behandelend sector heeft meegenomen, de hoorzitting heeft bijgewoond en appellante aansluitend op het spreekuur heeft gezien. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens gemotiveerd waarom per de datum in geding, 27 september 2011, ondanks de aanwezige psychische klachten geen aanleiding bestaat om appellante vanwege haar psychische klachten ongeschikt te achten voor het verrichten van haar arbeid.
4.4.
In hoger beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts, op verzoek van de Raad, een nadere toelichting gegeven op de per de datum in geding aangenomen beperkingen. Uit deze toelichting blijkt dat appellante vanwege haar toestandsbeeld, waarbij rekening wordt gehouden met de informatie van de behandelend sector, licht beperkt wordt geacht ten aanzien van sociale belasting, waarbij vooral conflicthantering beperkt is. Daarnaast wordt appellante beperkt geacht ten aanzien van piekbelastingen. Nu appellante geen (nieuwe) medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij per 27 september 2011 meer dan wel anders beperkt was dan door de bezwaarverzekeringsarts aangenomen bestaat er geen aanleiding om het oordeel van deze arts voor onjuist te houden
4.5.
Ten aanzien van appellantes psychische gesteldheid wordt tot slot opgemerkt dat duidelijk is dat na het overlijden van de echtgenoot van appellante haar psychische gesteldheid is verslechterd, dit blijkt zowel uit het rapport van de behandelend psychiater van 8 maart 2012 als uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 19 maart 2012. Met de toename van appellantes psychische klachten en eventueel daaruit voortkomende beperkingen kan in het kader van de onderhavige beoordeling echter geen rekening worden gehouden.
4.6.
Anders dan appellante is de Raad vervolgens van oordeel dat de belasting van het eigen werk binnen de voor haar geldende belastbaarheid valt. Uit de omschrijving van het laatstelijk door appellante verrichte werk, waarvan de juistheid door appellante niet is bestreden, blijkt dat geen sprake is van sociale belasting nu de functie solitair werk betreft. Daarnaast is evenmin sprake van piekbelastingen nu de genormeerde productie op de persoon zelf wordt afgestemd en daardoor goed haalbaar is. Dat in een drukke periode 40 tot 45 uur per week gewerkt wordt kan niet gezien worden als piekbelasting nu ook in deze periode gewerkt wordt conform de op de persoon afgestelde norm. Rekening houdende met de aangenomen beperkingen wordt appellante geschikt geacht voor haar maatmanarbeid, zijnde een fulltime dienstverband. Met het Uwv is de Raad dan ook van oordeel dat appellante, ondanks haar psychische beperkingen, per de datum in geding geschikt geacht kan worden voor het verrichten van haar arbeid.
5.
Hetgeen in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput.
(getekend) E. Heemsbergen
IvR