ECLI:NL:CRVB:2014:1275
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor eigen arbeid
In deze zaak heeft appellante, een huishoudelijke hulp, zich op 18 oktober 2010 ziek gemeld met psychische klachten. Na beëindiging van haar dienstverband op 19 oktober 2010, ontving zij een Ziektewet (ZW) uitkering. Op 15 december 2011 heeft een verzekeringsarts van het Uwv haar onderzocht en vastgesteld dat zij per 9 januari 2012 weer in staat was om haar eigen werk te verrichten. Het Uwv beëindigde daarop haar ZW-uitkering per 9 januari 2012. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 21 mei 2012, onder verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard op 24 oktober 2012. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanknopingspunten waren om het medisch oordeel van de verzekeringsartsen te betwijfelen. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat zij niet volledig hersteld was en dat haar medicatie invloed had op haar reactievermogen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat appellante per 9 januari 2012 in staat was haar eigen arbeid te verrichten. De Raad volgde de conclusie van de rechtbank dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat en dat de informatie van PsyQ over haar mentale situatie niet wezenlijk afweek van eerdere informatie. Het hoger beroep van appellante werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.