ECLI:NL:CRVB:2014:1275

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
12-5867 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor eigen arbeid

In deze zaak heeft appellante, een huishoudelijke hulp, zich op 18 oktober 2010 ziek gemeld met psychische klachten. Na beëindiging van haar dienstverband op 19 oktober 2010, ontving zij een Ziektewet (ZW) uitkering. Op 15 december 2011 heeft een verzekeringsarts van het Uwv haar onderzocht en vastgesteld dat zij per 9 januari 2012 weer in staat was om haar eigen werk te verrichten. Het Uwv beëindigde daarop haar ZW-uitkering per 9 januari 2012. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 21 mei 2012, onder verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts.

De rechtbank 's-Gravenhage heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard op 24 oktober 2012. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanknopingspunten waren om het medisch oordeel van de verzekeringsartsen te betwijfelen. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat zij niet volledig hersteld was en dat haar medicatie invloed had op haar reactievermogen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat appellante per 9 januari 2012 in staat was haar eigen arbeid te verrichten. De Raad volgde de conclusie van de rechtbank dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat en dat de informatie van PsyQ over haar mentale situatie niet wezenlijk afweek van eerdere informatie. Het hoger beroep van appellante werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5867 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
24 oktober 2012, 12/4740 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 april 2014

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Salhi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2014. Voor appellante is mr. Salhi verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft zich met ingang van 18 oktober 2010 ziek gemeld met psychische klachten voor haar werk als huishoudelijke hulp in een omvang van 31 uur per week. De dienstbetrekking met haar werkgever is per 19 oktober 2010 geëindigd. Aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Op 15 december 2011 is appellante op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv geweest, die appellante heeft onderzocht en dossieronderzoek heeft verricht. Tevens is er informatie ontvangen van de behandelend psycholoog. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante per 9 januari 2012 weer in staat is om haar arbeid te verrichten. Bij besluit van 11 januari 2012 heeft het Uwv de ZW-uitkering per 9 januari 2012 beëindigd.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 januari 2012. Bij besluit van 21 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 15 mei 2012.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest. Appellante is onderzocht, er is dossieronderzoek verricht en de verkregen informatie van de behandelend psycholoog is meegewogen. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen niet juist is. Uit de op 23 april 2012 telefonisch verstrekte informatie van PsyQ blijkt dat de depressie bij appellante is verbeterd, deels in remissie en matig van ernst is. De in beroep overgelegde verklaring van de behandelaar van
5 juli 2012 geeft de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen. De rechtbank volgt de bezwaarverzekeringsarts in zijn reactie van 7 september 2012 dat deze informatie niet afwijkt van de in bezwaar verkregen informatie. De rechtbank komt tot de conclusie dat appellante met ingang van 9 januari 2012 in staat moet worden geacht de eigen arbeid te verrichten.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onmogelijk is dat zij in zes maanden volledig hersteld is zonder dat er een effectieve behandeling heeft plaatsgevonden. Nu zij antidepressiva (Mirtazapine) gebruikt, staat vast dat zij nog niet hersteld is. Volgens appellante is de door haar gebruikte medicatie van invloed op haar reactievermogen. Zij voelt zich erg moe, slaapt veel en kan zich niet concentreren. Verder had de verzekeringsarts geen conclusies mogen trekken zonder overleg met de behandelaar.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak dient onder zijn arbeid te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. In de situatie van appellante betekent dit de werkzaamheden in de huishouding voor 31 uur per week.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat appellante per de datum in geding in staat moet worden geacht de eigen arbeid te verrichten. Niet kan worden gesteld dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. Uit de verkregen informatie van PsyQ op 23 april 2012 is gebleken dat de mentale situatie bij appellante was verbeterd en de ernst van de depressie als matig kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de bezwaarverzekeringsarts kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de nadere informatie van PsyQ uit het voorgangsbericht van 5 juli 2012 niet wezenlijk afweek van de reeds bekende informatie.
4.3.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het Uwv heeft in het verweerschrift met juistheid gesteld dat niet is vastgesteld dat appellante volledig hersteld zou zijn, maar dat zij met haar beperkingen per 9 januari 2012 het eigen werk kon verrichten. Dat er bijwerkingen zouden zijn als gevolg van medicijngebruik die appellante zouden verhinderen haar werk te doen blijkt niet. Voorts blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts van 22 december 2011 dat er telefonisch overleg is geweest met de behandelaar en in bezwaar heeft op 23 april 2012 telefonisch overleg plaats gehad tussen de bezwaarverzekeringsarts en de behandelaar.
4.4.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) Z. Karekezi
IvR