ECLI:NL:CRVB:2014:1273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
12-5466 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van ziekengeld en de zorgvuldigheid van het medische onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de beëindiging van de ziekengelduitkering van appellante, die zich ziek had gemeld met diverse klachten. De rechtbank had geoordeeld dat het medische onderzoek dat ten grondslag lag aan het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante was van mening dat haar medische beperkingen waren onderschat en dat zij niet in staat was haar werk te verrichten. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv appellante per 6 februari 2012 geschikt had geacht voor haar arbeid. De Raad heeft vastgesteld dat het medische onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bezwaarverzekeringsarts op begrijpelijke wijze de beperkingen van appellante had uiteengezet. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en heeft het hoger beroep van appellante afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/5466 ZW
Datum uitspraak: 16 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
24 augustus 2012, 12/1491 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 maart 2014. Appellante is verschenen en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante is laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam geweest als medewerkster crediteuren. Na afloop van dit dienstverband is aan haar met ingang van 26 april 2010 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 27 juni 2011 heeft zij zich ziek gemeld met darmklachten, gewrichtsklachten en psychische klachten. Nadat zij meerdere keren het spreekuur heeft bezocht, is een verzekeringsarts op grond van haar bevindingen uit lichamelijk en psychisch onderzoek en verkregen informatie van de behandelend sector tot de conclusie gekomen dat appellante met haar klachten de belasting van haar eigen werk moet aankunnen. Bij besluit van 6 februari 2012 is appellante met ingang van 6 februari 2012 hersteld verklaard en is haar uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per die datum beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 april 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 6 februari 2012 ongegrond verklaard. Daaraan is het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 2 april 2012 ten grondslag gelegd.
2.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard op de grond dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de volledigheid en zorgvuldigheid van het door de verzekeringsartsen verrichte medische onderzoek. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de artsen van het Uwv appellante hebben gezien op het spreekuur en dat medische informatie van de orthopedisch chirurg, reumatoloog en revalidatiearts door de bezwaarverzekeringsarts bij zijn beoordeling is betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts, tot wiens specifieke deskundigheid het behoort om op grond van de beschikbare medische gegevens beperkingen ter zake van het verrichten van arbeid vast te stellen, vervolgens op begrijpelijke wijze uiteengezet wat appellantes beperkingen zijn. Nu door appellante geen medische gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat haar beperkingen per de datum in geding zijn onderschat heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts en geoordeeld dat appellante op goede gronden met ingang van
6 februari 2012 geschikt geacht is voor haar arbeid als administratief medewerkster crediteuren.
3.
In hoger beroep heeft appellante de juistheid van de aangevallen uitspraak betwist. Zij heeft -samengevat- met name haar standpunt herhaald dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat zij vanwege haar klachten en daaruit voorkomende beperkingen niet in staat is haar arbeid te verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante diverse stukken overgelegd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank terecht de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft onderschreven en vervolgens heeft geoordeeld dat het Uwv terecht appellante per de datum in geding, 6 februari 2012, geschikt heeft geacht voor het verrichten van haar arbeid.
4.2.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak dient onder “zijn arbeid” in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medische onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen alsmede inzichtelijk is gemotiveerd. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 2 april 2012 blijkt dat deze arts dossierstudie heeft verricht, informatie van de behandelend sector heeft meegenomen, de hoorzitting heeft bijgewoond en appellante aansluitend op het spreekuur heeft gezien. Voorts heeft deze arts in eerder vermeld rapport, puntsgewijs inhoudelijk gereageerd op de door appellante in bezwaar aangevoerde gronden. Naar aanleiding van de door appellante in hoger beroep ingebrachte nadere medische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts blijkens het rapport van 24 oktober 2012 een adequate reactie gegeven en op overtuigende wijze gemotiveerd in de ingebrachte medische informatie geen aanleiding te zien om van het eerdere ingenomen standpunt af te wijken. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om de bezwaarverzekerings-arts niet in zijn conclusie te volgen.
5.
Hetgeen hierboven in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Heemsbergen
IvR