ECLI:NL:CRVB:2014:1265

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
12-2476 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van de WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had in eerste instantie een uitkering aangevraagd, maar het Uwv had op 23 maart 2011 besloten dat hij per 14 april 2011 niet in aanmerking kwam voor een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een later stadium door de rechtbank 's-Gravenhage bevestigd, maar appellant ging in hoger beroep.

Tijdens de zittingen werd uitvoerig ingegaan op de medische situatie van appellant, die zowel lichamelijke als psychische klachten had, waaronder ernstige darmklachten. De bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv had de geduide functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze passend waren, ondanks de beperkingen van appellant. De Raad oordeelde dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de functies geschikt waren, met inachtneming van de sanitaire voorzieningen die appellant nodig had.

De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere besluiten van het Uwv en de rechtbank niet in overeenstemming waren met de geldende FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) en dat de medische gegevens die appellant had ingebracht, niet wezenlijk nieuwe informatie boden die de beoordeling van zijn beperkingen zou veranderen. Uiteindelijk heeft de Raad het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 1.416,- werden begroot, en het Uwv moest het griffierecht van € 156,- vergoeden.

Uitspraak

12/2476 WIA
Datum uitspraak: 16 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
21 maart 2012, 11/9364 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift, met bijlage ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Westendorp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.
Het onderzoek ter zitting is geschorst en het Uwv is opgedragen een nieuw arbeidskundig onderzoek te verrichten.
Bij schrijven van 4 december 2013 heeft het Uwv hieraan voldaan.
Appellant heeft bij schrijven van 31 december 2013 een reactie gegeven en nadere medische stukken ingediend.
Bij schrijven van 29 januari 2014 heeft het Uwv daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 5 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Westendorp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 23 maart 2011 heeft het Uwv geweigerd om appellant per 14 april 2011 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.2. Bij besluit van 9 november 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 23 maart 2011 ongegrond verklaard.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de verzekeringsarts appellant zowel lichamelijk als psychisch heeft onderzocht. Hierbij is vastgesteld dat voor appellant een aantal arbeidsbeperkingen bestaat. Appellant is aangewezen op buik- en kniesparend werk. Hij is fysiek niet zwaar belastbaar. Zwaardere krachtfuncties zijn niet toegestaan, met name qua zware belastingen en qua piekbelasting. Grove trillingsbelasting dient in het algemeen vermeden te worden. Er gelden beperkingen voor druk op de buik. Een adequaat toilet met de mogelijkheid tot verschonen dient in de nabijheid van de werkplek te zijn. Ook is appellant beperkt in het hanteren van duidelijk stressvolle situaties. De verzekeringsarts heeft de beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Naar aanleiding van binnengekomen informatie heeft er een medisch heronderzoek plaatsgevonden. De FML is hierop aangepast. Vervolgens is in het kader van de bezwaarprocedure een onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts. Uit de onderzoeken van de (bezwaar)verzekeringsartsen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel over de voor appellant geldende beperkingen te kunnen komen. De rechtbank merkt hierbij op dat bij deze WIA-beoordeling geen rol van betekenis speelt of de bedoelde klachten al dan niet door NSAID-misbruik zijn ontstaan. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Uit de FML heeft de rechtbank afgeleid dat appellant op diverse onderdelen zowel psychisch als lichamelijk beperkt is geacht. Hierbij is met name ook rekening gehouden met de anale problemen waarmee hij kampt. Ten aanzien van de door appellant in beroep overgelegde informatie van zijn behandelend artsen, onderschrijft de rechtbank - onder verwijzing naar het nadere rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 7 februari 2012 - diens oordeel dat deze informatie geen aanknopingspunten biedt voor het aannemen van meer beperkingen. De bedoelde informatie van de behandelend artsen is veelal opgesteld na de datum in geding en werpt daarnaast geen nieuw licht op de zaak. Appellant heeft in beroep geen arbeidskundige gronden naar voren gebracht. De bezwaararbeidsdeskundige heeft volgens de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom de geduide functies voor appellant passend moeten worden geacht.
2.1. Appellant heeft in hoger beroep de gronden van het beroep herhaald. Hierbij heeft hij aangegeven dat hij vele lichamelijke en psychische klachten heeft. Met name vanwege darmklachten moet hij volledig arbeidsongeschikt worden geacht. Alleen al door de permanente toiletbezoeken dan wel heftige buikpijnen is het niet mogelijk werkzaamheden te verrichten.
2.2. Het Uwv heeft als bijlage bij het verweerschrift in hoger beroep een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige toegezonden waarin de passendheid van de functies nader is onderzocht. Hierbij is met name aandacht besteed aan de sanitaire voorzieningen. Een aantal functies is niet langer passend geacht, omdat de werkzaamheden niet onderbroken kunnen worden voor sanitaire verzorging.
3.1. Het onderzoek ter zitting van de Raad van 6 november 2013 is geschorst omdat het Uwv de geschiktheid van de geduide functies niet heeft beoordeeld aan de hand van de geldende FML van 18 juli 2011, maar aan de hand van een oudere FML (15 februari 2011).
3.2. Bij brief van 4 december 2013, met bijlagen, heeft het Uwv uiteengezet dat de functies ook vergeleken met de juiste FML passend zijn. De mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt niet.
3.3.1. Appellant heeft aangegeven dat de ernst van zijn klachten nog altijd wordt miskend. Appellant verblijft dagelijks minimaal zes uur op het toilet. Het is onmogelijk werkzaamheden te verrichten. Dit nog los van het feit dat appellant de beschikking zou moeten hebben over een eigen toilet waar hij ongelimiteerd gebruik van zou kunnen maken.
Appellant voegt nieuwe medische informatie bij.
3.3.2. Op de nieuwe medische informatie is door de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 29 januari 2014 gereageerd. Het Uwv heeft geen aanleiding gezien om een ander standpunt in te nemen.
4.1. De Raad stelt vast dat eerst in hoger beroep inzichtelijk is gemotiveerd welke beperkingen van appellant gelden en voorts dat de (resterende) geduide functies de belastbaarheid niet te boven gaan. Er is dan ook aanleiding het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te vernietigen, evenals de aangevallen uitspraak. Met betrekking tot de vraag of aanleiding bestaat toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid van de Awb overweegt de Raad als volgt.
4.2. De Raad ziet geen aanleiding om op grond van hetgeen appellant heeft aangevoerd tot het oordeel te komen dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat. In de FML van 18 juli 2011 is rekening gehouden met zijn knieklachten, darmklachten en psychische klachten. Uit de medische gegevens die appellant heeft ingebracht, blijkt niet dat er meer beperkingen zijn of dat de beperkingen zwaarder zijn dan door de (bezwaar)verzekeringsartsen zijn ingeschat. De medische stukken die in hoger beroep zijn ingebracht dateren veelal van na de datum in geding of waren bij het Uwv al bekend en zijn bij de beoordeling meegewogen.
4.3. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de schatting overweegt de Raad dat het Uwv met het rapport van 14 juni 2012 en de stukken die bij schrijven van 4 december 2013 zijn ingebracht, genoegzaam heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn. In het rapport van 14 juni 2012 heeft de bezwaararbeidsdeskundige bekeken of er in de functies voldoende sanitaire voorzieningen voorhanden zijn waar appellant gebruik van kan maken. Enkele functies zijn daarbij komen te vervallen. De resterende functies bieden voldoende mogelijkheden voor persoonlijke verzorging.
Uit de stukken die bij schrijven van 4 december 2013 door het UWV zijn ingediend blijkt dat de functies alsnog zijn vergeleken met de geldende FML. De Raad oordeelt dat het standpunt van het Uwv dat de belasting van de functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt, thans afdoende is gemotiveerd. De functies worden passend geacht.
5.
Hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten.
6.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.416,- voor de in hoger beroep verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 9 november 2011;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.416,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) Z. Karekezi
ew