Uitspraak
21 februari 2012, 11/513 en 11/514 (aangevallen uitspraak)
1 november 2006. Daarom wordt de Wajonguitkering met terugwerkende kracht, vanaf
1 november 2006, niet meer uitbetaald. Appellant heeft dus over de periode van 1 november 2006 tot en met 31 oktober 2010 ten onrechte Wajonguitkering ontvangen.
31 oktober 2010 ten onrechte een bedrag van bruto € 51.755,48 ontvangen. Dit bedrag wordt dan ook teruggevorderd van appellant.
Ten aanzien van bestreden besluit A:
Ten aanzien van bestreden besluit B:
31 oktober 2010 en door appellant de hoogte en berekening van het teruggevorderde bedrag niet is betwist, heeft het Uwv terecht het onverschuldigd betaalde bedrag aan uitkering van
€ 51.755,48 teruggevorderd van appellant. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant nog aangevoerd dat sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 3:56, vierde lid, van de Wet Wajong, op grond waarvan het Uwv zou moeten afzien van terugvordering. Deze dringende redenen kunnen volgens vaste rechtspraak van de Raad slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de financiële of sociale gevolgen van de terugvordering voor appellant. Nu de gemachtigde van appellant weliswaar dringende redenen heeft gesteld, maar hiervan geen enkele concretisering noch onderbouwing heeft gegeven, faalt het beroep op dringende redenen om van de terugvordering af te zien. Terecht heeft de rechtbank dan ook het beroep tegen bestreden besluit B, waarbij de terugvordering van de uitkering is gehandhaafd, ongegrond verklaard.
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.