ECLI:NL:CRVB:2014:1252

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
12-5707 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens weigering arbeidsinschakeling te aanvaarden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had herhaaldelijk geweigerd om een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling te aanvaarden. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had daarop de bijstand van de appellant verlaagd met 100% voor verschillende periodes. De rechtbank had de beroepen van de appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat het college niet op de juiste wijze uitvoering had gegeven aan de verordenende bevoegdheid die het had op basis van artikel 8 van de WWB. De Raad concludeerde dat de verordening, die de basis vormde voor de verlaging van de bijstand, ondeelbaar was en in zijn geheel verbindende kracht miste. Dit leidde tot de conclusie dat de wettelijke grondslag voor de bestreden besluiten ontbrak. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraken en verklaarde de beroepen van de appellant gegrond. De besluiten van het college werden herroepen, en het college werd veroordeeld in de kosten van de appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de verordeningen door het college en de noodzaak om criteria vast te stellen voor het verlagen van bijstand. De Raad heeft ook de kosten van de rechtsbijstand van de appellant vastgesteld en het college veroordeeld tot vergoeding van deze kosten.

Uitspraak

12/5707 WWB, 13/3637 WWB
Datum uitspraak: 15 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2012, 12/894 (aangevallen uitspraak 1) en 2 mei 2013, 12/3761 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2014. De zaken zijn gevoegd behandeld met de zaak 12/5708 WWB. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. Van Zundert. Het college is met bericht niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaak 12/5708 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor alleenstaande. Het college heeft hem vanaf november 2011 meermalen een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aangeboden, te weten werk bij Roteb. Appellant heeft herhaaldelijk geweigerd om deze voorziening te aanvaarden.
1.2.
Bij besluit van 8 december 2011, gehandhaafd bij besluit van 20 februari 2012 (bestreden besluit 1), heeft het college de bijstand van appellant bij wijze van een maatregel verlaagd met 100% met ingang van 1 januari 2012 voor de duur van één maand.
1.3.
Bij besluiten van 16 januari 2012 en 5 maart 2012, gehandhaafd bij besluit van 16 juli 2012 (bestreden besluit 2), heeft het college de bijstand van appellant bij wijze van een maatregel verlaagd met respectievelijk 100% met ingang van 1 februari 2012 voor de duur van twee maanden en met 100% met ingang van 1 april 2012 voor de duur van drie maanden.
2.
Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het door het college aangeboden werk bij Roteb niet passend voor hem is, omdat geen rekening wordt gehouden met zijn medische beperkingen. Bij een eerder arbeidsmedisch onderzoek in 2007 was door Aob Compaz geconcludeerd dat het aangeboden werk bij Roteb niet geschikt is voor appellant. Voorts heeft appellant gesteld dat de opgelegde maatregelen van 100% te hoog zijn, omdat een eerdere maatregel van 30% is herroepen en de maatregelen met elkaar samenhangen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB stelt de gemeenteraad regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 14 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP6843) is hiermee aan de gemeenteraad de exclusieve bevoegdheid toegekend om regels vast te stellen met betrekking tot onder meer het verlagen van de bijstand wegens het niet nakomen van aan de bijstand verbonden verplichtingen. Zoals de Raad eveneens eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 8 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD6943) dient deze verordening met name criteria te bevatten om de hoogte en de duur van de verlaging te kunnen vaststellen.
4.2.
De bestreden besluiten vinden hun wettelijke grondslag onder andere in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB en in artikel 18, tweede lid, van de WWB in verbinding met artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Verordening afstemming en handhaving WWB Rotterdam 2009 (Verordening). Daarnaast heeft het college toepassing gegeven aan de recidivebepaling van artikel 12A van de Verordening, die aansluit bij het bepaalde in artikel 8 van de Verordening, en voorts aan de Beleidsregels maatregelenbeleid 2011 en de Beleidsregels maatregelen 2012.
4.3.1.
Artikel 8 van de Verordening is per 1 juli 2011 gewijzigd en luidt sindsdien als volgt:
1.
Het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 van de WWB of het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, leidt tot een schriftelijke waarschuwing of een maatregel.
2.
Bij een lichte verplichting wordt volstaan met een schriftelijke waarschuwing.
3.
De hoogte van de maatregel in verband met een gedraging, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt bij:
a. het onvoldoende nakomen van een verplichting: 30% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
b. het niet nakomen van een verplichting of het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
4.3.2. Met betrekking tot deze bepaling hanteert het college per 1 juli 2011 de Beleidsregels maatregelenbeleid 2011 en per 1 januari 2012 de Beleidsregels maatregelen 2012. De directeur van SoZaWe heeft deze beleidsregels in mandaat van het college vastgesteld. In deze beleidsregels is onder paragraaf I, artikel 1, aanhef en onder a, en de artikelen 2 en 3 (beleidsregels) bepaald welke gedragingen als overtreding van een lichte verplichting, welke gedragingen als onvoldoende nakomen en welke gedragingen als niet-nakomen worden aangemerkt en welke maatregel daarbij hoort.
4.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 25 februari 2014, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:CRVB:2014:608, geoordeeld dat in de Verordening en haar toelichting de criteria ontbreken om het onderscheid te maken tussen een lichte en een gewone verplichting als bedoeld in artikel 9 van de WWB en tussen het niet of onvoldoende nakomen van een dergelijke verplichting. Daarom bevat de Verordening geen criteria op grond waarvan de hoogte en de duur van een maatregel per gedraging kan worden bepaald en kan aan de hand van de Verordening ook niet worden vastgesteld of artikel 12A van de Verordening juist is toegepast. De gemeenteraad heeft dus met artikel 8 van de Verordening geen juiste uitvoering gegeven aan de hem in het kader van artikel 8 van de WWB toegekende verordenende bevoegdheid. Dit betekent dat artikel 8 van de Verordening, dat vanwege het daarin vastgelegde systeem van categorieën en maatregelen ondeelbaar is, in zijn geheel verbindende kracht mist. De onder 4.3.2 genoemde beleidsregels bevatten die criteria wel. Het college is echter op grond van artikel 8 van de WWB niet bevoegd tot het vaststellen van criteria om de omvang en duur van de verlaging van bijstand, omdat het een exclusieve bevoegdheid van de gemeenteraad betreft. Deze bepalingen dienen daarom ook buiten toepassing te blijven.
4.5.
De Raad heeft partijen bij brief van 26 februari 2014 gewezen op de onder 4.4 genoemde uitspraak en verzocht hierop te reageren. In reactie hierop heeft het college aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de Raad.
4.6.
Uit 4.4 volgt dat de wettelijke grondslag aan de bestreden besluiten ontbreekt. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De hoger beroepen slagen. De bespreking van de overige beroepsgronden kan daarom achterwege blijven. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn gegrond en deze besluiten dienen te worden vernietigd. Aangezien het gebrek van dien aard is dat herstel bij nieuwe beslissingen op bezwaar niet mogelijk is, zullen de besluiten van 8 december 2011, 16 januari 2012 en
5 maart 2012 worden herroepen.
5.
De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.461,- in de bezwaarfase (twee punten voor twee bezwaarschriften en één punt voor bijwonen hoorzitting) € 1.948,- in beroep (twee punten voor twee beroepschriften en twee punten voor bijwonen twee zittingen) en op € 1.461,- in hoger beroep (twee punten voor twee hoger beroepschriften en één punt voor bijwonen zitting) voor verleende rechtsbijstand en op € 19,80 voor reiskosten in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt aangevallen uitspraak 1;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 20 februari 2012;
- herroept het besluit van 8 december 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt
van het besluit van 20 februari 2012;
- vernietigt aangevallen uitspraak 2;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 juli 2012;
- herroept de besluiten van 16 januari 2012 en 5 maart 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in
de plaats treedt van het besluit van 16 juli 2012;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 4.889,80;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 317,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A.C. Oomkens

HD