ECLI:NL:CRVB:2014:1252
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand wegens weigering arbeidsinschakeling te aanvaarden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had herhaaldelijk geweigerd om een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling te aanvaarden. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had daarop de bijstand van de appellant verlaagd met 100% voor verschillende periodes. De rechtbank had de beroepen van de appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat het college niet op de juiste wijze uitvoering had gegeven aan de verordenende bevoegdheid die het had op basis van artikel 8 van de WWB. De Raad concludeerde dat de verordening, die de basis vormde voor de verlaging van de bijstand, ondeelbaar was en in zijn geheel verbindende kracht miste. Dit leidde tot de conclusie dat de wettelijke grondslag voor de bestreden besluiten ontbrak. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraken en verklaarde de beroepen van de appellant gegrond. De besluiten van het college werden herroepen, en het college werd veroordeeld in de kosten van de appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de verordeningen door het college en de noodzaak om criteria vast te stellen voor het verlagen van bijstand. De Raad heeft ook de kosten van de rechtsbijstand van de appellant vastgesteld en het college veroordeeld tot vergoeding van deze kosten.