ECLI:NL:CRVB:2014:1246

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
11-3469-T APPA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de verlengde uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 10 april 2014, wordt een geschil behandeld over de toekenning van een verlengde uitkering op basis van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Appellante, die van 20 juli 1999 tot 14 juli 2009 lid was van het Europees Parlement, had verzocht om voortzetting van haar uitkering tot haar 65e levensjaar. Dit verzoek werd door de Kroon afgewezen, onder verwijzing naar een negatief advies van de Raad van State. De Raad oordeelt dat de minister in strijd heeft gehandeld met een eerdere toezegging aan appellante, waarin werd aangegeven dat een korte diensttijd als bijzonder geval kon worden aangemerkt. De Raad stelt vast dat de minister een ontwerpbesluit tot toekenning van de verlengde uitkering aan de Raad van State ter advisering heeft voorgelegd, maar dat de daaropvolgende negatieve voordracht aan de Kroon in strijd is met het vertrouwensbeginsel. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit, dat de voordracht van de minister volgt, voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder wordt opgedragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de eerdere toezegging van de minister als uitgangspunt moet dienen.

Uitspraak

11/3469-T APPA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak in het geding tussen:
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Kroon, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (minister), verweerder
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 mei 2011, kenmerk 164092080. Dit besluit is genomen ter uitvoering van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2014. Appellante is niet verschenen, zoals tevoren was gemeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.M. Vranken.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is van 20 juli 1999 tot 14 juli 2009 lid geweest van het Europees Parlement. Bij besluit van 22 juli 2009 is aan appellante een uitkering op grond van de Appa toegekend over de periode van 14 juli 2009 tot 14 juli 2015.
1.2. Op 20 juli 2009 heeft appellante aan de minister verzocht om een voordracht aan de Kroon te doen om deze uitkering op grond van bijzondere omstandigheden voort te zetten totdat zij de leeftijd van 65 jaar zal hebben bereikt en de voordracht daartoe voor te leggen aan de Kroon. Op dit verzoek is door de Kroon afwijzend beslist bij besluit van 15 april 2010, onder verwijzing naar een advies van de Raad van State van 20 november 2009. Bij het in dit geding bestreden besluit is het door appellante tegen deze afwijzing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep naar voren is gebracht overweegt de Raad als volgt.
2.1.
Op grond van artikel 52, zesde lid (oud), thans zevende lid van dat artikel van de Appa, kan de Kroon in bijzondere gevallen, de Raad van State gehoord, bepalen dat de uitkering wordt voortgezet voor een, met inachtneming van artikel 56 vast te stellen termijn, die op dezelfde wijze kan worden verlengd.
2.2.
Bij het bij het bestreden besluit gehandhaafde besluit is beslist overeenkomstig een advies van de Raad van State van 20 november 2009. In dat advies is onder meer overwogen dat het op rekenkundige gronden niet in aanmerking komen voor een verlengde uitkering (als appellante een week langer lid was geweest van het Europees Parlement was ze wel voor de verlengde uitkering in aanmerking gekomen) geen bijzonder geval oplevert in de zin van artikel 52, zesde lid (oud), van de Appa.
2.3.
Blijkens de gedingstukken heeft de minister een ontwerpbesluit tot toekenning van de verlengde uitkering aan de Raad van State ter advisering voorgelegd. Nadat de Raad van State hierover negatief had geadviseerd heeft de minister een voordracht tot weigering van de verlengde uitkering aan de Kroon gedaan. De Raad is van oordeel dat dit in flagrante strijd is met de bij brief van 13 januari 2009 door de minister aan appellante gedane toezegging. In die brief is onder andere aan appellante meegedeeld dat een te korte diensttijd van één week op het diensttijdvereiste van de Appa van tien jaar voor appellante als een bijzonder geval kan worden aangemerkt. Hierbij is aangegeven dat appellante gedurende de looptijd van de uitkering aan de minister kan verzoeken op grond van bijzondere omstandigheden de reguliere uitkering voort te zetten tot de leeftijd van 65 jaar. De brief eindigt met de zin:
“ik zeg u toe dat ik een dergelijke voordracht om de Appa-uitkering te verlengen tot de leeftijd van 65 jaar aan de Kroon zal voorleggen”. Gezien deze onvoorwaardelijke en ondubbelzinnige toezegging van het tot het doen van deze voordracht bevoegde orgaan, acht de Raad het in strijd met het vertrouwensbeginsel dat naar aanleiding van het advies van de Raad van State alsnog een negatieve voordracht aan de Kroon is gedaan.
2.4.
Gezien hetgeen onder 2.3 is overwogen is het beroep gegrond en komt de Raad niet toe aan de inhoudelijke argumenten met betrekking tot de uitleg van het begrip bijzondere gevallen in artikel 52, zevende lid, van de Appa. Het bestreden besluit, waarbij de voordracht van de minister is gevolgd, komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen, waarbij als uitgangspunt moet dienen een voordracht van de minister overeenkomstig de gedane toezegging.
3.
De Raad ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet opdracht te geven om een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 15 april 2010 te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 15 april 2010 te herstellen door het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar, met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof

IJ