In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor verhuiskosten, maar deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, aangezien er geen formeel vastgestelde sociale of medische indicatie voor de verhuizing was.
De appellant had aangevoerd dat zijn woning onbewoonbaar was geworden door ernstige burenoverlast en dat hij psychische klachten had die een verhuizing noodzakelijk maakten. Echter, de Centrale Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat de verhuizing op sociale of medische gronden geïndiceerd was. De verklaring van de keuringarts werd als onvoldoende beschouwd om de medische noodzaak van de verhuizing te onderbouwen.
De Raad benadrukte dat bijstandsverlening voor verhuiskosten alleen mogelijk is bij een formeel vastgestelde sociale of medische indicatie. Aangezien de appellant niet kon aantonen dat aan deze voorwaarden was voldaan, werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand door het college terecht was.