ECLI:NL:CRVB:2014:1236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
12-6733 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand wegens gebrek aan formele sociale of medische indicatie voor verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor verhuiskosten, maar deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, aangezien er geen formeel vastgestelde sociale of medische indicatie voor de verhuizing was.

De appellant had aangevoerd dat zijn woning onbewoonbaar was geworden door ernstige burenoverlast en dat hij psychische klachten had die een verhuizing noodzakelijk maakten. Echter, de Centrale Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat de verhuizing op sociale of medische gronden geïndiceerd was. De verklaring van de keuringarts werd als onvoldoende beschouwd om de medische noodzaak van de verhuizing te onderbouwen.

De Raad benadrukte dat bijstandsverlening voor verhuiskosten alleen mogelijk is bij een formeel vastgestelde sociale of medische indicatie. Aangezien de appellant niet kon aantonen dat aan deze voorwaarden was voldaan, werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand door het college terecht was.

Uitspraak

12/6733 WWB
Datum uitspraak: 8 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
13 november 2012, 12/3929 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn partner [naam partner appellant]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.A. Marinus.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant woonde van 13 december 1995 tot 30 december 2011 op het adres [adres 1] te [woonplaats]. Op 30 december 2011 is appellant verhuisd naar het adres [adres 2] te [woonplaats].
1.2.
Op 13 december 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van gordijnen, vloerbedekking, gasfornuis, dubbele huurlasten en verhuiskosten. Hij heeft daarbij te kennen gegeven dat zijn woning van minder dan 20 m2 te klein is voor twee personen, dat hij daarnaast de overlast van de buren niet kan verdragen en dat zijn vriendin als gastouder voor de kinderopvang wil gaan werken, maar dat de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GG&D) hiervoor de eis stelt van een extra slaapkamer.
1.3.
Bij besluit van 1 maart 2012 heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat deze kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
1.4.
Bij besluit van 22 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 maart 2012 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat verhuis- en inrichtingskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel uit de norm moeten worden voldaan. Bijstandsverlening voor deze kosten is slechts mogelijk bij een formeel vastgestelde sociale of medische indicatie voor verhuizing. Hiervan is niet gebleken.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 27 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2282
)dient bij toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd, zich voordeden. Anders is dat met betrekking tot het antwoord op de vraag of die kosten noodzakelijk zijn.
4.3.
Appellant heeft in dit verband aangevoerd dat de woning aan de [adres 1] door de jarenlange ernstige burenoverlast onbewoonbaar was geworden en dat zijn klachten, waarvoor hij zeven jaar lang onder behandeling heeft gestaan in [W.], weer terug kwamen. Op grond van de onbewoonbaarheid van de woning en zijn psychische klachten was verhuizing uit die woning sociaal en medisch aangewezen. Appellant heeft hierbij verwezen naar de verklaring van de keuringarts drs. G.C. Gootjes van 13 februari 2014.
4.4.
In het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van bijzondere bijstand voor verhuiskosten staat vermeld dat verhuis- en inrichtingskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel uit de norm moeten worden voldaan. Bijstandsverlening voor deze kosten is slechts mogelijk bij een formeel vastgestelde sociale of medische indicatie voor verhuizing. Van een noodzakelijke verhuizing is in ieder geval sprake als er een medische of sociale urgentie getoond kan worden. Dit beleid is aan te merken als een nadere uitwerking van artikel 35, eerste lid, van de WWB indien het gaat om bijzondere bijstand voor die kosten.
4.5.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat verhuizing voor hem op sociale gronden geïndiceerd was. Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij al vanaf december 1995 staat ingeschreven bij de woningbouwvereniging Talis en dat hij op grond van de lange woonduur op het adres [adres 1] niet lang op een andere woning hoefde te wachten. Appellant heeft niet duidelijk kunnen maken waarom hij desondanks in verband met de overlast die hij al jarenlang ondervond, pas in november 2011 op zoek is gegaan naar een andere woning. Ook de door appellant gestelde medische noodzaak van verhuizing heeft hij niet aannemelijk gemaakt. De in dit verband overgelegde verklaring van de keuringarts drs. G.C. Gootjes van 13 februari 2014, waarin op basis van een anamnese de conclusie wordt getrokken dat de burenoverlast sinds 2009 zeer ongezond voor appellant is, is onvoldoende om aan te nemen dat de verhuizing in december 2011 medisch noodzakelijk was. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand dan ook terecht afgewezen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) S.K. Dekker

HD