ECLI:NL:CRVB:2014:1217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
13-2626 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum AOW-pensioen en aanvraagprocedure

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van het AOW-pensioen van appellant, geboren in 1943, die in september 2011 een aanvraag indiende voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende hem bij besluit van 15 december 2011 een ouderdomspensioen toe met ingang van september 2010, maar stelde dat er geen bijzonder geval was dat aanleiding gaf om de toekenning eerder te laten ingaan dan een jaar voor de aanvraag. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend.

De Svb handhaafde zijn besluit in de beslissing op bezwaar van 27 april 2012, waarbij werd gesteld dat uit de medische verklaringen van appellant niet bleek dat hij niet eerder dan in september 2011 in staat was om een aanvraag in te dienen of zich te laten vertegenwoordigen. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, en oordeelde eveneens dat er geen bijzonder geval was dat een eerdere ingangsdatum rechtvaardigde.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. Appellant is niet verschenen, terwijl de Svb zich liet vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hovers. De Raad onderschreef het oordeel van de Svb en de rechtbank, en concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet eerder dan in september 2011 een aanvraag had kunnen indienen. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er was geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 april 2014.

Uitspraak

13/2626 AOW
Datum uitspraak: 4 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 april 2013, 12/2799 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2014. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is geboren op [geboortedatum] 1943. Hij heeft in september 2011 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van 15 december 2011 heeft de Svb aan appellant met ingang van september 2010 een ouderdomspensioen met een toeslag toegekend. Daarbij is overwogen dat niet gebleken is van een bijzonder geval dat aanleiding geeft de toekenning eerder te doen ingaan dan een jaar voor de aanvraag.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 27 april 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 15 december 2011 gehandhaafd. Uit de door appellant overgelegde medische verklaringen valt volgens de Svb niet af te leiden dat appellant niet eerder dan in september 2011 in staat is geweest een aanvraag voor een ouderdomspensioen in te dienen dan wel zich te laten vertegenwoordigen.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ook de rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet eerder dan in september 2011 in staat was een aanvraag in te dienen dan wel zijn belangen door een ander te laten behartigen.
3.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de Svb in het bestreden besluit en van de rechtbank in de aangevallen uitspraak, dat uit de door appellant overgelegde medische gegevens niet blijkt dat hij niet eerder dan in september 2011 een aanvraag voor een ouderdomspensioen heeft kunnen indienen. In hoger beroep heeft appellant geen nadere gegevens ingebracht.
3.2.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4.
Er is geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M. Spaans
IvR