ECLI:NL:CRVB:2014:1206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
12-5854 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van vorderingen op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellante, die tot 18 augustus 2013 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een verzoek ingediend om kwijtschelding van openstaande vorderingen bij het college van burgemeester en wethouders van Stein. Deze vorderingen, die in totaal € 19.887,20 bedroegen, waren ontstaan na het uitbetalen van een erfenis. Appellante had in 2011 verzocht om kwijtschelding, maar dit verzoek werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden zoals vermeld in de Beleidsregels terugvorderingen WWB van de gemeente Stein.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In haar hoger beroep voerde appellante aan dat er dringende redenen waren voor kwijtschelding, met name haar gezondheidstoestand en de financiële problemen die zij ondervond door de maandelijkse aflossingen aan het college. De Raad oordeelde echter dat appellante niet voldoende had aangetoond dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor haar. De Raad benadrukte dat appellante de mogelijkheid heeft om een draagkrachtberekening aan te vragen bij het college om te bepalen in hoeverre zij in staat is om aflossingen te verrichten.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank en werd het hoger beroep afgewezen. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

12/5854 WWB
Datum uitspraak: 8 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
24 september 2012, 12/151 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Stein (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Osmic, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. B.H.A. Augustin, kantoorgenoot van mr. Osmic. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Kemp en W. Pepers.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving tot 18 augustus 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Vanaf die datum ontvangt zij een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet.
1.2.
Appellante heeft bij het college in totaal drie vorderingen openstaan tot een totaalbedrag van € 19.887,20. Deze vorderingen zijn ontstaan in verband met het uitbetalen van een erfenis na het overlijden van de moeder van appellante. Middels beslag op de bijstand werd vanaf oktober 2007 op deze vorderingen afgelost.
1.3. Bij brief van 24 januari 2011 heeft appellante aan wethouder E. Janissen van de gemeente Stein verzocht om zich aan zijn belofte te houden over kwijtschelding van de nog openstaande schuld. Het college heeft deze brief aangemerkt als een verzoek om kwijtschelding.
1.4. Bij besluit van 24 juni 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 december 2011 (bestreden besluit), heeft het college dat verzoek afgewezen, op de grond dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor kwijtschelding zoals vermeld onder artikel 6, eerste, tweede lid, en derde lid, van de Beleidsregels terugvorderingen WWB, Wij, IOAW en IOAZ 2010 gemeente Stein (Beleidsregels).
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Beleidsregels waardoor zij voor kwijtschelding in aanmerking komt. Zij heeft gewezen op haar gezondheidstoestand en het gebruik van verschillende medicijnen. Door de maandelijkse aflossing aan het college komt zij in de problemen bij de aanschaf van de nodige medicijnen. Bovendien heeft zij verschillende schuldeisers en is zij niet aanvullend verzekerd. Zij heeft het aan het college af te lossen bedrag hard nodig om haar gezondheid op peil te houden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 58 van de WWB kunnen ten onrechte gemaakte dan wel onverschuldigd betaalde kosten van bijstand worden teruggevorderd. De bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van - verdere - terugvordering (lees: invordering) moet hierin besloten worden geacht.
4.2. Ter invulling van deze bevoegdheid heeft het college Beleidsregels vastgesteld. Onderdeel daarvan is beleid ten aanzien van kwijtschelding. Op grond van artikel 6 van de Beleidsregels, voor zover hier relevant, kunnen burgemeester en wethouders besluiten de gehele of gedeeltelijke terugvordering kwijt te schelden, met uitzondering van de gevallen waarbij de vordering door fraude is ontstaan, indien de belanghebbende:
3.
naar het oordeel van het college voor een dringende reden in aanmerking komt voor kwijtschelding.
4.3.
Het is aan appellante om aannemelijk te maken dat zij voldoet aan de hier aan de orde zijnde voorwaarde om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. Appellante is hierin niet geslaagd. Dringende redenen zijn volgens de toelichting op artikel 6, derde lid, van de Beleidsregels onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties voor de belanghebbende. Hetgeen appellante heeft gesteld over haar medische en financiële omstandigheden levert geen dringende reden op om van (verdere) invordering af te zien. Met de overgelegde medische gegevens is niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering voor appellante leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor haar lichamelijk en geestelijk welzijn. Voorts is van belang dat een belanghebbende als schuldenaar de bescherming heeft, of kan inroepen, van de regels inzake de beslagvrije voet en dat hij steeds de beschikking zal houden over een inkomen ter hoogte van 90% van de voor hem toepasselijke bijstandsnorm.
4.4.
Wat appellante heeft aangevoerd ziet veeleer op de in dit geding niet aan de orde zijnde hoogte van het bedrag dat maandelijks wordt ingevorderd. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de maandelijkse betaalverplichting is vastgesteld op een bedrag van 6% van de voor appellante toepasselijke bijstandsnorm. Het college zal ook bij de verdere invordering steeds de beslagvrije voet in acht nemen. Zoals ook ter zitting is besproken kan appellante, indien zij meent dat zij thans door een veelheid aan kosten onder de beslagvrije voet leeft, het college verzoeken om door middel van een draagkrachtberekening vast te stellen in hoeverre zij in staat is op de vorderingen aflossingen te verrichten.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.3. vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) J.T.P. Pot

HD