ECLI:NL:CRVB:2014:1205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
12-3672 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verhoging vergoeding sociaal vervoer op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, waarin zijn aanvraag voor een verhoging van de vergoeding voor sociaal vervoer werd afgewezen. De aanvraag was gebaseerd op de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellant, erkend als vervolgde in 1975, had eerder vergoedingen ontvangen voor zijn psychische en psychosomatische klachten, maar de vergoeding voor sociaal vervoer werd niet verhoogd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 april 2014 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad heeft vastgesteld dat de psychische klachten en psychosomatische rugklachten in het verleden als causaal aan de vervolging zijn aanvaard, maar dat de huidige rugklachten van appellant niet in verband staan met de vervolging. De Raad heeft de eerdere besluiten van de Sociale Verzekeringsbank bevestigd, waarin werd gesteld dat de rugklachten van appellant somatisch zijn en niet voortkomen uit de vervolging. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellant in zijn beroep zich enkel heeft gericht op de rugklachten en niet op de afwijzing van de vergoeding voor sociaal vervoer. De Raad concludeert dat de gronden van appellant niet slagen en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van causaliteit in de beoordeling van aanvragen op basis van de Wuv en bevestigt dat niet alle klachten automatisch als causaal aan de vervolging kunnen worden aanvaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de afwijzing van de aanvraag voor de verhoging van de vergoeding voor sociaal vervoer bevestigd, omdat de klachten van appellant niet als gevolg van de vervolging zijn aangemerkt.

Uitspraak

12/3672 WUV
Datum uitspraak: 10 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
In het geding tussen:
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Spanje) (appellant)
De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 mei 2012, kenmerk BZ01416885 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.M. van Berkel, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant is in 1975 erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Zijn psychische en psychosomatische klachten zijn daarbij aanvaard als causaal aan de vervolging. In het kader van vervolgbesluitvorming in latere jaren zijn de psychosomatische lage rugklachten uitdrukkelijk als causaal aan de vervolging aanvaard.
1.1.
In 2007 heeft appellant verzocht om een vergoeding voor de aanschaf van een auto met automatische transmissie en verhoogde instap. Bij besluit van 18 juli 2007 is dit verzoek afgewezen. Daarbij is vermeld dat de psychische klachten, psychosomatische darmklachten en de gebitsklachten eerder als causaal aan de vervolging zijn aanvaard. De psoriasis, nekklachten, gewrichtsklachten, schouderklachten, ziekte van Parkinson, knieklachten en rugklachten staan, zo stelt verder het genoemde besluit, niet in verband met de vervolging, maar zijn door andere oorzaken ontstaan. Appellant heeft tegen het besluit van 18 juli 2007 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 maart 2008 is dit bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij meegedeeld van mening te zijn dat er op dat moment bij appellant geen sprake was van uit de vervolging voortvloeiende psychosomatische rugklachten, maar van somatische rugklachten als gevolg van HNP (hernia). Deze klachten zijn, aldus verder het besluit van 27 maart 2008, constitutioneel, dan wel leeftijdsgebonden en degeneratief bepaald. Bij dat besluit is appellant wel toegekend een vergoeding voor de kosten van vervoer voor het onderhouden van sociale contacten. Appellant heeft tegen genoemd besluit geen beroep ingesteld.
1.2.
Naar aanleiding van een vervolgaanvraag van 12 augustus 2011 heeft verweerder bij besluit van 8 december 2011, met ingang van 1 augustus 2011, aan appellant toegekend een vergoeding voor vervoer voor medische behandelingen en/of consulten, alsmede een vergoeding voor de kosten van uitbreiding van huishoudelijke hulp. De aanvraag is afgewezen voor zover die strekte tot verhoging van de vergoeding voor sociaal vervoer. Het besluit vermeldt dat de psychische klachten, psychosomatische klachten en lage rugklachten eerder als causaal aan de vervolging zijn aanvaard. De psoriasis, nekklachten, gewrichtsklachten van de handen, gehoorklachten, schouderklachten, ziekte van Parkinson, knieklachten en rugklachten (als gevolg van hernia en wervelkanaalstenose) zijn niet aanvaard als causaal aan de vervolging. Met betrekking tot de laatstgenoemde klachten heeft, aldus verder het besluit, een herbeoordeling plaatsgevonden. Uitkomst daarvan is dat de somatische rugklachten als gevolg van hernia en wervelkanaalstenose constitutioneel dan wel leeftijdsgebonden en degeneratief zijn bepaald. De eerdere conclusie dat deze klachten niet in verband staan met de vervolging en dus niet als causale klachten kunnen worden aanvaard blijft daarom gehandhaafd.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 8 december 2011 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Appellant heeft in beroep uitsluitend het standpunt van verweerder omtrent zijn rugklachten bestreden. Hiervoor is het volgende van belang. In de onder 1.1 genoemde besluitvorming naar aanleiding van de aanvraag uit 2007 spelen de in het verleden als causaal aanvaarde psychosomatische rugklachten geen rol meer. Blijkens de beslissing op bezwaar van 27 maart 2008 achtte verweerder die klachten toen niet meer aanwezig. Dit besluit is onherroepelijk geworden en staat thans niet ter discussie. De thans bestreden besluitvorming vermeldt weer uitdrukkelijk de eerder als causaal aanvaarde rugklachten. Namens verweerder is ter zitting van de Raad benadrukt dat niet is beoogd om op de aanvaarding daarvan terug te komen. De stukken die aan de thans genomen besluiten ten grondslag liggen bevestigen dat. Zou er sprake zijn van medische behandelingen of consulten die aantoonbaar in verband staan met de in het verleden als causaal aanvaarde, psychosomatische rugklachten, dan komt het daarvoor benodigde vervoer dus op grond van het besluit van 8 december 2011 voor vergoeding in aanmerking.
2.2.
Anderzijds bestrijdt appellant, naar namens hem ter zitting van de Raad is bevestigd, niet dat de klachten als gevolg van zijn hernia en wervelkanaalstenose niet als causaal aan de vervolging zijn aan te merken. Dit beeld wordt bevestigd door een door appellant ingebrachte verklaring van de neuroloog J.M.J. Krul. Vervoer in verband met de genoemde klachten wordt door verweerder dus niet ten onrechte niet voor vergoeding in aanmerking gebracht.
2.3.
Ter zitting van de Raad is namens appellant nog gesteld dat zijn belang bij deze beroepsprocedure mede is gelegen in de afwijzing met betrekking tot het sociaal vervoer. Nog los van het late moment waarop appellant dat onderwerp heeft aangeroerd, kunnen de door hem ingebrachte beroepsgronden evenwel niet leiden tot de conclusie dat bedoelde afwijzing onterecht is geweest. Appellant heeft immers uitsluitend verweerders standpunt inzake de rugklachten bestreden. De afwijzing ten aanzien van het sociaal vervoer houdt met dat standpunt geen verband, maar berust op het gegeven dat verweerder in het grote aantal door appellant gereisde kilometers geen reden tot afwijking van het normbedrag heeft gezien.
3.
Conclusie van het overwogene onder 2.1 tot en met 2.3 is dat de door appellant aangedragen gronden geen doel treffen. Het beroep is ongegrond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof

IJ