In deze zaak heeft appellante, een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft de vaststelling van de hoogte van de WUV-uitkering en de vraag of er sprake is van een dubbele korting op de inkomsten van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat verweerder bij het bestreden besluit van 12 juli 2012 een juiste uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de berekeningsbeslissing van 31 juli 2009, waarbij haar uitkering over 2008 definitief was vastgesteld. Verweerder had hierbij de bruto-uitkering inclusief toeslagen verlaagd met het bedrag van de AOW/ANW, het kibbutz-inkomen en de Bituach Leumi, een Israëlische oudedagsvoorziening. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een dubbele korting, omdat de Bituach Leumi niet was opgenomen in de jaaropgave van het kibbutz-inkomen. De Raad heeft ook geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afspraken die in 2005 met de Audit Union zijn gemaakt, niet voor haar zouden gelden. Uiteindelijk heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gehouden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2014.