ECLI:NL:CRVB:2014:1199
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.M. van Male
- W.H. Bel
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft appellant, die hulp bij het huishouden ontvangt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had het aantal uren huishoudelijke hulp verlaagd van zeven en een half uur per week naar zes en een half uur per week, omdat de zoons van appellant niet langer thuis wonen en er nu sprake is van een eenpersoonshuishouden. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische situatie na oktober 2010 verslechterd was, waardoor het medisch advies dat aan de beslissing ten grondslag lag niet meer geldig was.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende had onderbouwd dat de aanpassing van de uren huishoudelijke hulp gerechtvaardigd was en dat er geen noodzaak was voor een nieuw medisch onderzoek. Appellant had in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat hij geen nieuwe of andere argumenten had aangedragen die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen.
De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 26 maart 2014, waarbij R.M. van Male als voorzitter fungeerde, met W.H. Bel en G. van Zeben-de Vries als leden, en E. Heemsbergen als griffier.