ECLI:NL:CRVB:2014:1199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
11 april 2014
Zaaknummer
12-5411 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft appellant, die hulp bij het huishouden ontvangt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had het aantal uren huishoudelijke hulp verlaagd van zeven en een half uur per week naar zes en een half uur per week, omdat de zoons van appellant niet langer thuis wonen en er nu sprake is van een eenpersoonshuishouden. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische situatie na oktober 2010 verslechterd was, waardoor het medisch advies dat aan de beslissing ten grondslag lag niet meer geldig was.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende had onderbouwd dat de aanpassing van de uren huishoudelijke hulp gerechtvaardigd was en dat er geen noodzaak was voor een nieuw medisch onderzoek. Appellant had in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat hij geen nieuwe of andere argumenten had aangedragen die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen.

De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 26 maart 2014, waarbij R.M. van Male als voorzitter fungeerde, met W.H. Bel en G. van Zeben-de Vries als leden, en E. Heemsbergen als griffier.

Uitspraak

12/5411 WMO
Datum uitspraak: 26 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 augustus 2012, 12/644 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014. Appellant is met voorafgaand schriftelijk bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1. In oktober 2011 heeft appellant verlenging aangevraagd van de aan hem op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning in november 2010 toegekende hulp bij het huishouden, categorie HH2, klasse 3, zeven en een half uur per week. Aan dit besluit lag mede ten grondslag een medisch onderzoek van dr. H.M. Laane van 28 oktober 2010.
1.2. Bij besluit van 7 november 2011, zoals gehandhaafd bij besluit van 28 december 2011 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant hulp bij het huishouden, categorie HH2, klasse 3, zes en een half uur per week toegekend. Het college heeft het aantal uren huishoudelijke hulp aangepast aan het feit dat de zoons van appellant niet langer thuis wonen en nu sprake is van een eenpersoonshuishouden.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het betoog van appellant, dat het college ten onrechte geen medisch adviseur heeft ingeschakeld, niet tot het oordeel kan leiden dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Bij de besluitvorming is immers betrokken het medisch advies van dr. Laane van 28 oktober 2010 en appellant heeft niet aangetoond noch is anderszins gebleken dat er sindsdien een verslechtering in de gezondheidstoestand van appellant is opgetreden.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn beroepsgronden herhaald. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte miskend dat de medische situatie van appellant na oktober 2010 aantoonbaar zo is verslechterd dat het medisch advies van 28 oktober 2010 het bestreden besluit niet (meer) kan dragen. Dat besluit voldoet niet aan de vereiste zorgvuldigheid nu daar geen hernieuwd medisch onderzoek aan ten grondslag is gelegd, aldus appellant.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. Ook in hoger beroep heeft appellant geen stukken overgelegd om zijn stelling te onderbouwen dat zijn gezondheidstoestand na oktober 2010 aanzienlijk verslechterd is.
4.2.
Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en W.H. Bel en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) E. Heemsbergen
GdJ