ECLI:NL:CRVB:2014:1197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
11 april 2014
Zaaknummer
13-6111 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitbetaling nabetaling AOW-pensioen aan Nieuw-Zeelandse instantie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een in Nieuw-Zeeland woonachtige man, had een ouderdomspensioen aangevraagd bij het Nieuw-Zeelandse uitvoeringsorgaan, maar weigerde een bankrekening te openen voor de uitbetaling. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft vervolgens een AOW-pensioen en toeslag toegekend, maar de nabetaling van het AOW-pensioen werd rechtstreeks aan het Nieuw-Zeelandse orgaan overgemaakt, wat de appellant betwistte. Hij stelde dat de nabetaling niet aan het Nieuw-Zeelandse orgaan, maar aan hemzelf moest worden uitbetaald, en dat de relevante verdragsbepalingen niet van toepassing waren.

De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de Svb de nabetaling terecht aan het Nieuw-Zeelandse orgaan had uitbetaald, conform het Administratief Akkoord dat bij het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Nieuw-Zeeland was vastgesteld. De Raad concludeerde dat de bepalingen van het Verdrag en het Administratief Akkoord rechtstreekse werking hebben in de Nederlandse rechtsorde, en dat de appellant niet kon worden gevolgd in zijn stelling dat het Verdrag niet op de juiste wijze was goedgekeurd.

De uitspraak benadrukt het belang van internationale verdragen en de werking daarvan in de nationale rechtsorde, en bevestigt dat de Svb zich aan deze verdragen moet houden bij de uitvoering van haar taken. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6111 AOW
Datum uitspraak: 4 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 november 2013, 13/1440 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Auckland, Nieuw-Zeeland (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stuken ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren op 6 juni 1944, heeft, voordat hij samen met zijn
echtgenote in 1983 naar Nieuw-Zeeland emigreerde, in Nederland gewoond en/of gewerkt. In juni 2009 heeft appellant bij het Nieuw-Zeelandse uitvoeringsorgaan Work and Income een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Deze aanvraag is niet doorgezonden naar de Svb, omdat appellant weigerde een bankrekeningnummer te openen waar uitsluitend het Nieuw-Zeelandse orgaan beschikking over zou hebben. In het kader van een in maart 2011 rechtstreeks bij de Svb ingediende aanvraag om een ouderdomspensioen heeft appellant te kennen gegeven dat hij een Nieuw-Zeelands ouderdomspensioen ontvangt van € 500,- per 4 weken. De Svb heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat appellant zich moet wenden tot het Nieuw-Zeelandse orgaan.
1.2. Appellant heeft vervolgens aan de Svb kenbaar gemaakt dat hij
het AOW-pensioen niet in Nieuw-Zeeland wenst aan te vragen, omdat de betaling hiervan vervolgens niet aan hem rechtstreeks, maar aan het Nieuw-Zeelandse orgaan wordt overgemaakt. Het AOW-pensioen zal vervolgens worden verrekend met het Nieuw-Zeelandse pensioen, terwijl appellant meent recht te hebben op het volledige bedrag aan AOW-pensioen.
1.3. Bij besluit van 15 oktober 2012 heeft de Svb aan appellant een AOW-
pensioen en toeslag toegekend met ingang van juni 2009. Het maandelijks te ontvangen bedrag wordt overgemaakt op de bankrekening van appellant. De nabetaling van het
AOW-pensioen exclusief vakantiegeld bedraagt € 28.115,75 en wordt betaald aan het
Nieuw-Zeelandse orgaan.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 1 februari 2013 (bestreden besluit) heeft
de Svb het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat uit het Administratief Akkoord behorend bij het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Nieuw-Zeeland van 30 juni 2000 (Verdrag) volgt dat nabetalingen aan AOW-pensioen aan het Nieuw-Zeelandse orgaan dienen te worden overgemaakt.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat (de relevante bepalingen uit) het Verdrag en het Administratief Akkoord niet van toepassing zijn wegens strijd met artikel 26 van de AOW. Nu het Verdrag niet met de vereiste politieke instemming is goedgekeurd, is artikel 94 van de Grondwet niet van toepassing, aldus appellant.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de Svb het bedrag aan nabetaling van ouderdomspensioen terecht aan het Nieuw-Zeelandse orgaan, en niet aan appellant, heeft uitbetaald.
4.2.
In deel III, sectie 4, onder 7 van het onder 2 vermelde Administratief Akkoord is het volgende bepaald: “Any payment of arrears made by the Liaison Body of the Netherlands will be deposited in a bank account nominated by the Liaison Body of New Zealand.”
4.3.
De nabetaling is, overeenkomstig het bepaalde in het Administratief Akkoord, rechtstreeks overgemaakt aan het Nieuw-Zeelandse orgaan. Het Verdrag is bij wet van
6 februari 2003 (Stb. 2003/80) goedgekeurd door de Staten-Generaal en is op 1 november 2003 in werking getreden. Ter uitvoering van artikel 29 van het Verdrag is het Administratief Akkoord tot stand gekomen. Appellant kan dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat het Verdrag niet op de juiste wijze parlementair is goedgekeurd.
4.4.
De onder 4.2 vermelde bepaling wordt, gelet op haar bewoordingen, aangemerkt als een ieder verbindende bepaling als bedoeld in artikel 93 van de Grondwet. Reeds gelet op het (in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet neergelegde) stelsel van rechtstreekse werking in de Nederlandse rechtsorde van bepalingen van verdragen die naar inhoud een ieder kunnen verbinden, mag geen toepassing worden gegeven aan artikel 26 van de AOW, daargelaten de vraag of dat artikel de Svb verbiedt de nabetaling aan het Nieuw-Zeelandse orgaan uit te betalen.
4.5.
Hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4. leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moeten worden bevestigd
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2014.
(getekend M.M. van der Kade
(getekend) R.L. Rijnen

CVG